1 Now, Sanballat, hearing that we were building the wall, was very angry, and in his wrath made sport of the Jews.
2 And in the hearing of his countrymen and the army of Samaria he said, What are these feeble Jews doing? will they make themselves strong? will they make offerings? will they get the work done in a day? will they make the stones which have been burned come again out of the dust?
3 Now Tobiah the Ammonite was by him, and he said, Such is their building that if a fox goes up it, their stone wall will be broken down.
1 Maar het geschiedde, als Sanballat gehoord had, dat wij den muur bouwden, zo ontstak hij, en werd zeer toornig; en hij bespotte de Joden.
2 En sprak in de tegenwoordigheid zijner broederen en van het heir van Samaria, en zeide: Wat doen deze amechtige Joden? Zal men hen laten geworden? Zullen zij offeren? Zullen zij het in een dag voleinden? Zullen zij de steentjes uit de stofhopen levend maken, daar zij verbrand zijn?
3 En Tobia, den Ammoniet, was bij hem, en zeide: Al is het, dat zij bouwen, zo er een vos opkwame, hij zou hun stenen muur wel verscheuren.