17 Men nu sa jeg til dem: I ser selv den ulykke vi er i, at Jerusalem ligger øde og dets porter er opbrent; kom og la oss bygge op igjen Jerusalems mur, så vi ikke mere skal være til spott!
18 Og jeg fortalte dem hvorledes min Gud hadde holdt sin gode hånd over mig, og likeså hvad kongen hadde sagt til mig. Da sa de: Vi vil gjøre oss rede og bygge. Og de tok kraftig fatt på det gode verk.
17 Toen zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is, en haar poorten met vuur verbrand zijn; komt, en laat ons Jeruzalems muur opbouwen; opdat wij niet meer een versmaadheid zijn.
18 En ik gaf hun te kennen de hand mijns Gods, Die goed over mij geweest was, als ook de woorden des konings, die hij tot mij gesproken had. Toen zeiden zij: Laat ons op zijn, dat wij bouwen; en zij sterkten hun handen ten goede.