3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan.
3 Alors ayant jeûné et prié, ils leur imposèrent les mains, et les firent partir.
3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan.
3 Alors ayant jeûné et prié, ils leur imposèrent les mains, et les firent partir.