1 Er was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht, en vroom, en godvrezende, en wijkende van het kwaad.

2 En hem werden zeven zonen en drie dochteren geboren.

3 Daartoe was zijn vee zeven duizend schapen, en drie duizend kemelen, en vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten.

1 There was a man in the land of Uz whose name was Job. He was without sin and upright, fearing God and keeping himself far from evil.

2 And he had seven sons and three daughters.

3 And of cattle he had seven thousand sheep and goats, and three thousand camels, and a thousand oxen, and five hundred she-asses, and a very great number of servants. And the man was greater than any of the sons of the east.