15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren.
16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen.
17 Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen.
15 So when they had eaten their breakfast, Jesus said to Simon Peter, "Simon, son of Jonah, do you love me more than these?"
He said to him, "Yes, Lord; you know that I have affection for you."
He said to him, "Feed my lambs." 16 He said to him again a second time, "Simon, son of Jonah, do you love me?"
He said to him, "Yes, Lord; you know that I have affection for you."
He said to him, "Tend my sheep." 17 He said to him the third time, "Simon, son of Jonah, do you have affection for me?"
Peter was grieved because he asked him the third time, "Do you have affection for me?" He said to him, "Lord, you know everything. You know that I have affection for you."
Jesus said to him, "Feed my sheep.