24 Ja jos jokin valtakunta riitautuu itsensä kanssa, ei se valtakunta voi pysyä pystyssä.
25 Ja jos jokin talo riitautuu itsensä kanssa, ei se talo voi pysyä pystyssä.
26 Ja jos saatana nousee itseänsä vastaan ja riitautuu itsensä kanssa, ei hän voi pysyä, vaan hänen loppunsa on tullut.
27 Eihän kukaan voi tunkeutua väkevän taloon ja ryöstää hänen tavaraansa, ellei hän ensin sido sitä väkevää; vasta sitten hän ryöstää tyhjäksi hänen talonsa.
28 Totisesti minä sanon teille: kaikki synnit annetaan ihmisten lapsille anteeksi, pilkkaamisetkin, kuinka paljon pilkannevatkin;
22 En de Schriftgeleerden, die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: Hij heeft Beelzebul, en door den overste der duivelen werpt Hij de duivelen uit.
23 En hen tot Zich geroepen hebbende, zeide Hij tot hen in gelijkenissen: Hoe kan de satan den satan uitwerpen?
24 En indien een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat koninkrijk niet bestaan.
25 En indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat huis niet bestaan.
26 En indien de satan tegen zichzelven opstaat, en verdeeld is, zo kan hij niet bestaan, maar heeft een einde.
27 Er kan niemand in het huis eens sterken ingaan en zijn vaten ontroven, indien hij niet eerst den sterke bindt; en alsdan zal hij zijn huis beroven.
28 Voorwaar, Ik zeg u, dat al de zonden den kinderen der mensen zullen vergeven worden, en allerlei lasteringen, waarmede zij zullen gelasterd hebben;
29 Maar zo wie zal gelasterd hebben tegen den Heiligen Geest, die heeft geen vergeving in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels.
30 Want zij zeiden: Hij heeft een onreinen geest.