1 \29:40\So Moses gave the children of Israel all these directions as the Lord had given him orders.

2 \30:1\And Moses said to the heads of the tribes of the children of Israel, This is the order of the Lord.

3 \30:2\When a man takes an oath to the Lord, or gives an undertaking having the force of an oath, let him not go back from his word, but let him do whatever he has said he will do.

4 \30:3\If a woman, being young and under the authority of her father, takes an oath to the Lord or gives an undertaking;

5 \30:4\If her father, hearing of her oath or the undertaking she has given, says nothing to her, then all her oaths and every undertaking she has given will have force.

6 \30:5\But if her father, hearing of it, makes her take back her word, then the oaths or the undertakings she has given will have no force; and she will have forgiveness from the Lord, because her oath was broken by her father.

7 \30:6\And if she is married to a husband at the time when she is under an oath or an undertaking given without thought;

8 \30:7\If her husband, hearing of it, says nothing to her at the time, then the oaths she made and the undertakings she gave will have force.

9 \30:8\But if her husband, hearing of it, makes her take it back, then the oath she made and the undertaking she gave without thought will have no force or effect, and she will have the Lord's forgiveness.

10 \30:9\But an oath made by a widow or one who is no longer married to her husband, and every undertaking she has given, will have force.

11 \30:10\If she made an oath while she was under the authority of her husband,

12 \30:11\And her husband, hearing of it, said nothing to her and did not put a stop to it, then all her oaths and every undertaking she gave will have force.

13 \30:12\But if her husband, on hearing of it, made them without force or effect, then whatever she has said about her oaths or her undertaking has no force: her husband has made them without effect, and she will have the Lord's forgiveness.

14 \30:13\Every oath, and every undertaking which she gives, to keep herself from pleasure, may be supported or broken by her husband.

15 \30:14\But if the days go on, and her husband says nothing whatever to her, then he is giving the support of his authority to her oaths and undertakings, because at the time of hearing them he said nothing to her.

16 \30:15\But if at some time after hearing of them, he makes them without force, then he is responsible for her wrongdoing.

17 \30:16\These are the laws which the Lord gave Moses in relation to a man and his wife, or a father and a young daughter who is under his authority.

1 En Mozes sprak tot de hoofden der stammen van de kinderen Israels, zeggende: Dit is de zaak, die de HEERE geboden heeft:

2 Wanneer een man den HEERE een gelofte zal beloofd, of een eed zal gezworen hebben, zijn ziel met een verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet ontheiligen; naar alles, wat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen.

3 Maar als een vrouw den HEERE een gelofte zal beloofd hebben, en zich met een verbintenis in het huis haars vaders in haar jonkheid zal verbonden hebben;

4 En haar vader haar gelofte, en haar verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal horen, en haar vader tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen al haar geloften bestaan, en alle verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal bestaan.

5 Maar indien haar vader dat zal breken, den dage als hij het hoort, al haar geloften, en haar verbintenissen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zullen niet bestaan; maar de HEERE zal het haar vergeven; want haar vader heeft ze haar doen breken.

6 Doch indien zij immers een man heeft, en haar geloften op haar zijn, of de uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft;

7 En haar man dat zal horen, en ten dage als hij het hoort, tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen haar geloften bestaan, en haar verbintenissen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zullen bestaan.

8 Maar indien haar man ten dage, als hij het hoorde, dat zal breken, en haar gelofte, die op haar was, zal te niet maken, mitsgaders de uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zo zal het de HEERE haar vergeven.

9 Aangaande de gelofte ener weduwe, of ener verstotene: alles, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal over haar bestaan.

10 Maar indien zij ten huize haars mans gelofte gedaan heeft, of met een eed door verbintenis haar ziel verbonden heeft;

11 En haar man dat gehoord, en tegen haar stil zal gezwegen hebben, dat niet brekende; zo zullen al haar geloften bestaan, mitsgaders alle verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal bestaan.

12 Maar indien haar man die dingen ganselijk te niet maakt, ten dage als hij het hoort, niets van al wat uit haar lippen gegaan is, van haar gelofte, en van de verbintenis harer ziel, zal bestaan; haar man heeft ze te niet gemaakt, en de HEERE zal het haar vergeven.

13 Alle gelofte, en allen eed der verbintenis, om de ziel te verootmoedigen, die zal haar man bevestigen, of die zal haar man te niet maken.

14 Maar zo haar man tegen haar van dag tot dag ganselijk stilzwijgt, zo bevestigt hij al haar geloften, of al haar verbintenissen, dewelke op haar zijn; hij heeft ze bevestigd, omdat hij tegen haar stilgezwegen heeft, ten dage als hij het hoorde.

15 Doch zo hij ze ganselijk te niet maken zal, nadat hij het gehoord zal hebben, zo zal hij haar ongerechtigheid dragen.

16 Dat zijn de inzettingen, die de HEERE Mozes geboden heeft, tussen een man en zijn huisvrouw, tussen een vader en zijn dochter, zijnde in haar jonkheid, ten huize haars vaders.