1 Een lied, een psalm voor de kinderen van Korach, voor den opperzangmeester, op Machalath Leannoth; een onderwijzing van Heman, den Ezrahiet.

2 O HEERE, God mijns heils! bij dag, bij nacht roep ik voor U.

3 Laat mijn gebed voor Uw aanschijn komen; neig Uw oor tot mijn geschrei.

4 Want mijn ziel is der tegenheden zat, en mijn leven raakt tot aan het graf.

5 Ik ben gerekend met degenen, die in de kuil nederdalen; ik ben geworden als een man, die krachteloos is;

6 Afgezonderd onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt, en zij zijn afgesneden van Uw hand.

7 Gij hebt mij in den ondersten kuil gelegd, in duisternissen, in diepten.

8 Uw grimmigheid ligt op mij; Gij hebt mij nedergedrukt met al Uw baren. Sela.

9 Mijn bekenden hebt Gij verre van mij gedaan, Gij hebt mij hun tot een groten gruwel gesteld; ik ben besloten, en kan niet uitkomen.

10 Mijn oog treurt vanwege verdrukking; HEERE! ik roep tot U den gansen dag; ik strek mijn handen uit tot U.

11 Zult Gij wonder doen aan de doden? Of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven? Sela.

12 Zal Uw goedertierenheid in het graf verteld worden, Uw getrouwheid in het verderf?

13 Zullen Uw wonderen bekend worden in de duisternis, en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?

14 Maar ik, HEERE! roep tot U, en mijn gebed komt U voor in den morgenstond.

15 HEERE! waarom verstoot Gij mijn ziel, en verbergt Uw aanschijn voor mij?

16 Van der jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende; ik draag Uw vervaarnissen, ik ben twijfelmoedig.

17 Uw hittige toornigheden gaan over mij; Uw verschrikkingen doen mij vergaan.

18 Den gansen dag omringen zij mij als water; te zamen omgeven zij mij. [ (Psalms 88:19) Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan; mijn bekenden zijn in duisternis. ]

1 (고라 자손의 찬송 시. 곧 에스라인 헤만의 마스길. 영장으로 마할랏르안놋에 맞춘 노래) 여호와 내 구원의 하나님이여, 내가 주야로 주의 앞에 부르짖었사오니

2 나의 기도로 주의 앞에 달하게 하시며 주의 귀를 나의 부르짖음에 기울이소서

3 대저 나의 영혼에 곤란이 가득하며 나의 생명은 음부에 가까왔사오니

4 나는 무덤에 내려가는 자와 함께 인정되고 힘이 없는 사람과 같으며

5 사망자 중에 던지운 바 되었으며 살륙을 당하여 무덤에 누운 자 같으니이다 주께서 저희를 다시 기억지 아니하시니 저희는 주의 손에서 끊어진 자니이다

6 주께서 나를 깊은 웅덩이 어두운 곳 음침한 데 두셨사오며

7 주의 노가 나를 심히 누르시고 주의 모든 파도로 나를 괴롭게 하셨나이다 (셀라)

8 주께서 나의 아는 자로 내게서 멀리 떠나게 하시고 나로 저희에게 가증되게 하셨사오니 나는 갇혀서 나갈 수 없게 되었나이다

9 곤란으로 인하여 내 눈이 쇠하였나이다 여호와여, 내가 매일 주께 부르며 주를 향하여 나의 두 손을 들었나이다

10 주께서 사망한 자에게 기사를 보이시겠나이까 유혼이 일어나 주를 찬송하리이까 ? (셀라)

11 주의 인자하심을 무덤에서, 주의 성실하심을 멸망 중에서 선포할 수 있으리이까 ?

12 흑암 중에서 주의 기사와, 잊음의 땅에서 주의 의를 알 수 있으리이까 ?

13 여호와여, 오직 주께 내가 부르짖었사오니 아침에 나의 기도가 주의 앞에 달하리이다

14 여호와여, 어찌하여 나의 영혼을 버리시며 어찌하여 주의 얼굴을 내게 숨기시나이까 ?

15 내가 소시부터 곤란을 당하여 죽게 되었사오며 주의 두렵게 하심을 당할 때에 황망하였나이다

16 주의 진노가 내게 넘치고 주의 두렵게 하심이 나를 끊었나이다

17 이런 일이 물 같이 종일 나를 에우며 함께 나를 둘렀나이다

18 주께서 나의 사랑하는 자와 친구를 내게서 멀리 떠나게 하시며 나의 아는 자를 흑암에 두셨나이다