1 Dat de broederlijke liefde blijve.

2 Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd.

3 Gedenkt der gevangenen, alsof gij mede gevangen waart; en dergenen, die kwalijk gehandeld worden, alsof gij ook zelven in het lichaam kwalijk gehandeld waart.

4 Het huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en overspelers zal God oordelen.

5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten.

6 Zodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: De Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen, wat mij een mens zal doen.

7 Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling.

8 Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid.

9 Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen; want het is goed, dat het hart gesterkt wordt door genade, niet door spijzen, door welke geen nuttigheid bekomen hebben, die daarin gewandeld hebben.

10 Wij hebben een altaar, van hetwelk geen macht hebben te eten, die den tabernakel dienen.

11 Want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd in het heiligdom door den hogepriester, derzelver lichamen werden verbrand buiten de legerplaats.

12 Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort geleden.

13 Zo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende.

14 Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende.

15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is, de vrucht der lippen, die Zijn Naam belijden.

16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen.

17 Zijt uw voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig.

18 Bidt voor ons; want wij vertrouwen, dat wij een goed geweten hebben, als die in alles willen eerlijk wandelen.

19 En ik bid u te meer, dat gij dit doet, opdat ik te eerder ulieden moge wedergegeven worden.

20 De God nu des vredes, Die den grote Herder der schapen, door het bloed des eeuwigen testaments, uit de doden heeft wedergebracht, namelijk onze Heere Jezus Christus,

21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u, hetgeen voor Hem welbehagelijk is, door Jezus Christus; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

22 Doch ik bid u, broeders, verdraagt het woord dezer vermaning; want ik heb u in het kort geschreven.

23 Weet, dat de broeder Timotheus losgelaten is, met welken (zo hij haast komt) ik u zal zien.

24 Groet al uw voorgangeren, en al de heiligen. U groeten die van Italie zijn.

25 De genade zij met u allen. Amen.

1 Conserve-se entre vós a caridade fraterna.

2 Não vos esqueçais da hospitalidade, pela qual alguns, sem o saberem, hospedaram anjos.

3 Lembrai-vos dos encarcerados, como se vós mesmos estivésseis presos com eles. E dos maltratados, como se habitásseis no mesmo corpo com eles.

4 Vós todos considerai o matrimônio com respeito e conservai o leito conjugal imaculado, porque Deus julgará os impuros e os adúlteros.

5 Vivei sem avareza. Contentai-vos com o que tendes, pois Deus mesmo disse: Não te deixarei nem desampararei {Dt 31,6}.

6 Por isso é que podemos dizer com confiança: O Senhor é meu socorro, e nada tenho que temer. Que me poderá fazer o homem {Sl 117,6}?

7 Lembrai-vos de vossos guias que vos pregaram a palavra de Deus. Considerai como souberam encerrar a carreira. E imitai-lhes a fé.

8 Jesus Cristo é sempre o mesmo: ontem, hoje e por toda a eternidade.

9 Não vos deixeis desviar pela diversidade de doutrinas estranhas. É muito melhor fortificar a alma pela graça do que por alimentos que nenhum proveito trazem aos que a eles se entregam.

10 Temos um altar do qual não têm direito de comer os que se empregam no serviço do tabernáculo {mosaico}.

11 Porque, quando o sumo sacerdote levava ao santuário o sangue dos animais imolados para a expiação do pecado, os corpos desses animais eram inteiramente consumidos fora da entrada.

12 Por esta razão, Jesus, querendo purificar o povo pelo seu próprio sangue, padeceu fora das portas.

13 Saiamos, pois, a ele fora da entrada, levando a sua ignomínia.

14 Aliás, não temos aqui cidade permanente, mas vamos em busca da futura.

15 Por ele ofereçamos a Deus sem cessar sacrifícios de louvor, isto é, o fruto dos lábios que celebram o seu nome {Os 14,2}.

16 Não negligencieis a beneficência e a liberalidade. Estes são sacrifícios que agradam a Deus!

17 Sede submissos e obedecei aos que vos guiam {pois eles velam por vossas almas e delas devem dar conta}. Assim, eles o farão com alegria, e não a gemer, que isto vos seria funesto.

18 Orai por nós. Estamos persuadidos de ter a consciência em paz, pois estamos decididos a procurar o bem em tudo.

19 Com o maior encarecimento, porém, vos rogo que oreis, para que mais depressa eu vos seja restituído.

20 E o Deus da paz que, no sangue da eterna aliança, ressuscitou dos mortos o grande pastor das ovelhas, nosso Senhor Jesus,

21 queira dispor-vos ao bem e vos conceder que cumprais,a sua vontade, realizando ele próprio em vós o que é agradável aos seus olhos, por Jesus Cristo, a quem seja dada a glória por toda a eternidade. Amém.

22 Rogo-vos, irmãos, que aceiteis de boa mente estas exortações, pois vos escrevi com brevidade.

23 Sabei que nosso irmão Timóteo foi posto em liberdade; se ele voltar a tempo, irei com ele ver-vos.

24 Saudai a todos os que vos guiam e a todos os santos. Os irmãos da Itália vos saúdam.

25 A graça esteja com todos vós. Amém.