1 (4:14) Ora, o figliuola di schiere, raduna le tue schiere! Ci cingono dassedio: colpiscon con la verga la guancia del giudice dIsraele!
2 (5:1) Ma da te, o Bethlehem Efrata, piccola per essere tra i migliaia di Giuda, da te mi uscirà colui che sarà dominatore in Israele, le cui origini risalgono ai tempi antichi, ai giorni eterni.
3 (5:2) Perciò egli li darà in man dei loro nemici, fino al tempo in cui colei che deve partorire, partorirà; e il resto de suoi fratelli tornerà a raggiungere i figliuoli dIsraele.
4 (5:3) Egli starà là e pascerà il suo gregge colla forza dellEterno, colla maestà del nome dellEterno, del suo Dio. E quelli dimoreranno in pace, perché allora ei sarà grande fino allestremità della terra.
5 (5:4) E sarà lui che recherà la pace. Quando lAssiro verrà nel nostro paese, e metterà il piede nei nostri palazzi, noi faremo sorgere contro di lui sette pastori e otto principi di fra il popolo.
6 (5:5) Essi pasceranno il paese dellAssiro con la spada, e la terra di Nimrod nelle sue proprie città; ed egli ci libererà dallAssiro, quando questi verrà nel nostro paese, e metterà il piede nei nostri confini.
7 (5:6) Il resto di Giacobbe sarà, in mezzo a molti popoli, come una rugiada che vien dallEterno, come una fitta pioggia sullerba, le quali non aspettano ordine duomo, e non dipendono dai figliuoli degli uomini.
8 (5:7) Il resto di Giacobbe sarà fra le nazioni, in mezzo a molti popoli, come un leone tra le bestie della foresta, come un leoncello fra i greggi di pecore, il quale, quando passa, calpesta e sbrana, senza che alcuno possa liberare.
9 (5:8) Si levi la tua mano sopra i tuoi avversari, e tutti i tuoi nemici siano sterminati!
10 (5:9) E in quel giorno avverrà, dice lEterno, che io sterminerò i tuoi cavalli in mezzo a te, e distruggerò i tuoi carri;
11 (5:10) sterminerò le città del tuo paese, e atterrerò tutte le tue fortezze;
12 (5:11) sterminerò dalla tua mano i sortilegi, e tu non avrai più pronosticatori;
13 (5:12) sterminerò in mezzo a te le tue immagini scolpite e le tue statue, e tu non ti prostrerai più davanti allopera delle tue mani.
14 (5:13) Io estirperò di mezzo a te i tuoi idoli dAstarte, e distruggerò le tue città.
15 (5:14) E farò vendetta nella mia ira e nel mio furore delle nazioni che non avran dato ascolto.
1 En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israel, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
2 Daarom zal Hij henlieden overgeven, tot den tijd toe, dat zij, die baren zal, gebaard hebbe; dan zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met de kinderen Israels.
3 En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des HEEREN, in de hoogheid van den Naam des HEEREN, Zijns Gods, en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde.
4 En Deze zal Vrede zijn; wanneer Assur in ons land zal komen, en wanneer hij in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders, en acht vorsten uit de mensen.
5 Die zullen het land van Assur afweiden met het zwaard, en het land van Nimrod in deszelfs ingangen. Alzo zal Hij ons redden van Assur, wanneer dezelve in ons land zal komen, en wanneer hij in onze landpale zal treden.
6 En Jakobs overblijfsel zal zijn in het midden van vele volken, als een dauw van den HEERE, als droppelen op het kruid, dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt.
7 Ja, het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de heidenen, in het midden van vele volken, als een leeuw onder de beesten des wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden; dewelke, wanneer hij doorgaat, zo vertreedt en verscheurt hij, dat niemand redde.
8 Uw hand zal verhoogd zijn boven uw wederpartijders, en al uw vijanden zullen uitgeroeid worden.
9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat Ik uw paarden uit het midden van u zal uitroeien, en Ik zal uw wagenen verdoen.
10 En Ik zal de steden uws lands uitroeien, en Ik zal al uw vestingen afbreken.
11 En Ik zal de toverijen uit uw hand uitroeien, en gij zult geen guichelaars hebben.
12 En Ik zal uw gesneden beelden en uw opgerichte beelden uit het midden van u uitroeien, dat gij u niet meer zult nederbuigen voor het werk uwer handen.
13 Voorts zal Ik uw bossen uit het midden van u uitroeien, en Ik zal uw steden verdelgen.
14 En Ik zal in toorn en in grimmigheid wrake doen aan de heidenen, die niet horen.
15