3 Ja hän vei minut hengessä erämaahan. Siellä minä näin naisen istuvan helakanpunaisen pedon selässä; peto oli täynnä pilkkaavia nimiä, ja sillä oli seitsemän päätä ja kymmenen sarvea.
4 Ja nainen oli puettu purppuraan ja helakanpunaan ja koristettu kullalla ja jalokivillä ja helmillä ja piti kädessään kultaista maljaa, joka oli täynnä kauhistuksia ja hänen haureutensa riettauksia.
6 Ja minä näin sen naisen olevan juovuksissa pyhien verestä ja Jeesuksen todistajain verestä; ja nähdessäni hänet minä suuresti ihmettelin.
8 Peto, jonka sinä näit, on ollut, eikä sitä enää ole, mutta se on nouseva syvyydestä ja menevä kadotukseen; ja ne maan päällä asuvaiset, joiden nimet eivät ole kirjoitetut elämän kirjaan, hamasta maailman perustamisesta, ihmettelevät, kun he näkevät pedon, että se on ollut eikä sitä enää ole, mutta se on tuleva.
9 Tässä on ymmärrys, jossa viisaus on: Ne seitsemän päätä ovat seitsemän vuorta, joiden päällä nainen istuu; ne ovat myös seitsemän kuningasta;
10 heistä on viisi kaatunut, yksi on, viimeinen ei ole vielä tullut, ja kun hän tulee, pitää hänen vähän aikaa pysymän.
11 Ja peto, joka on ollut ja jota ei enää ole, on itse kahdeksas, ja on yksi noista seitsemästä, ja menee kadotukseen.
12 Ja ne kymmenen sarvea, jotka sinä näit, ovat kymmenen kuningasta, jotka eivät vielä ole saaneet kuninkuutta, mutta saavat vallan niinkuin kuninkaat yhdeksi hetkeksi pedon kanssa.
13 Näillä on yksi ja sama mieli, ja he antavat voimansa ja valtansa pedolle.
16 Ja ne kymmenen sarvea, jotka sinä näit, ja peto, ne vihaavat porttoa ja riisuvat hänet paljaaksi ja alastomaksi ja syövät hänen lihansa ja polttavat hänet tulessa.
17 Sillä Jumala on pannut heidän sydämeensä, että he täyttävät hänen aivoituksensa, yksimielisesti, ja antavat kuninkuutensa pedolle, kunnes Jumalan sanat täyttyvät.
1 En een uit de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, en zeide tot mij: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel der grote hoer, die daar zit op vele wateren;
2 Met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben, en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van den wijn harer hoererij.
3 En hij bracht mij weg in een woestijn, in den geest, en ik zag een vrouw, zittende op een scharlaken rood beest, dat vol was van namen der gods lastering, en had zeven hoofden en tien hoornen.
4 En de vrouw was bekleed met purper en scharlaken, en versierd met goud, en kostelijk gesteente, en paarlen, en had in hare hand een gouden drinkbeker, vol van gruwelen, en van onreinigheid harer hoererij.
5 En op haar voorhoofd was een naam geschreven, namelijk Verborgenheid; het grote Babylon, de moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde.
6 En ik zag, dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen, en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verwonderde mij, als ik haar zag, met grote verwondering.
7 En de engel zeide tot mij: Waarom verwondert gij u? Ik zal u zeggen de verborgenheid der vrouw en van het beest, dat haar draagt, hetwelk de zeven hoofden heeft en de tien hoornen.
8 Het beest, dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest, dat was en niet is, hoewel het is.
9 Hier is het verstand, dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit.
10 En het zijn ook zeven koningen; de vijf zijn gevallen, en de een is, en de ander is nog niet gekomen, en wanneer hij zal gekomen zijn, moet hij een weinig tijds blijven.
11 En het beest, dat was en niet is, die is ook de achtste koning, en is uit de zeven en gaat ten verderve.
12 En de tien hoornen, die gij gezien hebt, zijn tien koningen, die het koninkrijk nog niet hebben ontvangen, maar als koningen macht ontvangen op een ure met het beest.
13 Dezen hebben enerlei mening, en zullen hun kracht en macht het beest overgeven.
14 Dezen zullen tegen het Lam krijgen, en het Lam zal hen overwinnen (want Het is een Heere der heren, en een Koning der koningen), en die met Hem zijn, de geroepenen, en uitverkorenen en gelovigen.
15 En hij zeide tot mij: De wateren, die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken, en scharen, en natien, en tongen.
16 En de tien hoornen, die gij gezien hebt op het beest, die zullen de hoer haten, en zullen haar woest maken, en naakt; en zij zullen haar vlees eten, en zullen haar met vuur verbranden.
17 Want God heeft hun in hun harten gegeven, dat zij Zijn mening doen, en dat zij enerlei mening doen, en dat zij hun koninkrijk het beest geven, totdat de woorden Gods voleindigd zullen zijn.
18 En de vrouw, die gij gezien hebt, is de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koningen der aarde.