1 "Now, you priests, this commandment is for you. 2 If you will not listen, and if you will not take it to heart, to give glory to my name," says Yahweh of Armies, "then I will send the curse on you, and I will curse your blessings. Indeed, I have cursed them already, because you do not take it to heart. 3 Behold, I will rebuke your offspring, and will spread dung on your faces, even the dung of your feasts; and you will be taken away with it. 4 You will know that I have sent this commandment to you, that my covenant may be with Levi," says Yahweh of Armies. 5 "My covenant was with him of life and peace; and I gave them to him that he might be reverent toward me; and he was reverent toward me, and stood in awe of my name. 6 The law of truth was in his mouth, and unrighteousness was not found in his lips. He walked with me in peace and uprightness, and turned many away from iniquity. 7 For the priest’s lips should keep knowledge, and they should seek the law at his mouth; for he is the messenger of Yahweh of Armies. 8 But you have turned away from the path. You have caused many to stumble in the law. You have corrupted the covenant of Levi," says Yahweh of Armies. 9 "Therefore I have also made you contemptible and wicked before all the people, according to the way you have not kept my ways, but have had respect for persons in the law. 10 Don’t we all have one father? Hasn’t one God created us? Why do we deal treacherously every man against his brother, profaning the covenant of our fathers? 11 Judah has dealt treacherously, and an abomination is committed in Israel and in Jerusalem; for Judah has profaned the holiness of Yahweh which he loves, and has married the daughter of a foreign god. 12 Yahweh will cut off the man who does this, him who wakes and him who answers, out of the tents of Jacob and him who offers an offering to Yahweh of Armies.

13 "This again you do: you cover Yahweh’s altar with tears, with weeping, and with sighing, because he doesn’t regard the offering any more, neither receives it with good will at your hand. 14 Yet you say, ‘Why?’ Because Yahweh has been witness between you and the wife of your youth, against whom you have dealt treacherously, though she is your companion and the wife of your covenant. 15 Did he not make you one, although he had the residue of the Spirit? Why one? He sought godly offspring. Therefore take heed to your spirit, and let no one deal treacherously against the wife of his youth. 16 One who hates and divorces", says Yahweh, the God of Israel, "covers his garment with violence!" says Yahweh of Armies. "Therefore pay attention to your spirit, that you don’t be unfaithful.

17 You have wearied Yahweh with your words. Yet you say, ‘How have we wearied him?’ In that you say, ‘Everyone who does evil is good in Yahweh’s sight, and he delights in them;’ or ‘Where is the God of justice?’

1 En nu, gij priesters! tot u wordt dit gebod gezonden;

2 Indien gij het niet zult horen, en indien gij het niet zult ter harte nemen, om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik den vloek onder u zenden, en Ik zal uw zegeningen vervloeken; ja, Ik heb ook alrede elkeen derzelve vervloekt, omdat gij het niet ter harte neemt.

3 Ziet, Ik zal u het zaad verderven; en Ik zal drek op uw aangezichten strooien, den drek uwer feesten, zodat men u met denzelven wegnemen zal.

4 Dan zult gij weten, dat Ik dit gebod tot u gezonden heb; opdat Mijn verbond met Levi zij, zegt de HEERE der heirscharen.

5 Mijn verbond met hem was het leven, en de vrede; en Ik gaf hem die tot een vreze; en hij vreesde Mij, en hij werd om Mijns Naams wil verschrikt.

6 De wet der waarheid was in zijn mond, en er werd geen onrecht in zijn lippen gevonden; hij wandelde met Mij in vrede en in rechtmatigheid, en hij bekeerde er velen van ongerechtigheid.

7 Want de lippen der priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen.

8 Maar gij zijt van den weg afgeweken, gij hebt er velen doen struikelen in de wet, gij hebt het verbond met Levi verdorven, zegt de HEERE der heirscharen.

9 Daarom heb Ik ook u verachtelijk en onwaard gemaakt voor het ganse volk, dewijl gij Mijn wegen niet houdt, maar het aangezicht aanneemt in de wet.

10 Hebben wij niet allen een Vader? Heeft niet een God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouwelooslijk de een tegen den ander, ontheiligende het verbond onzer vaderen?

11 Juda handelt trouwelooslijk, en er wordt een gruwel gedaan in Israel, en in Jeruzalem; want Juda ontheiligt de heiligheid des HEEREN, welke Hij liefheeft; want hij heeft de dochters eens vreemden gods getrouwd.

12 De HEERE zal den man, die zulks doet, uitroeien uit de hutten van Jakob, dien, die waakt, en dien, die antwoordt, en die den HEERE der heirscharen spijsoffer brengt.

13 Dit tweede doet gijlieden ook, dat gij het altaar des HEEREN bedekt met tranen, met wening en met zuchting; zodat Hij niet meer het spijsoffer aanschouwen, noch met welgevallen van uw hand ontvangen wil.

14 Gij nu zegt: Waarom? Daarom dat de HEERE een Getuige geweest is, tussen u en tussen de huisvrouw uwer jeugd, met dewelke gij trouwelooslijk handelt; daar zij toch uw gezellin, en de huisvrouw uws verbonds is.

15 Heeft Hij niet maar een gemaakt, hoewel Hij des geestes overig had? En waarom maar dien enen? Hij zocht een zaad Gods. Daarom, wacht u met uw geest, en dat niemand trouwelooslijk handele tegen de huisvrouw zijner jeugd.

16 Want de HEERE, de God Israels, zegt, dat Hij het verlaten haat, alhoewel hij den wrevel bedekt met Zijn kleed, zegt de HEERE der heirscharen; daarom wacht u met uw geest, dat gij niet trouwelooslijk handelt.

17 Gij vermoeit den HEERE met uw woorden; nog zegt gij: Waarmede vermoeien wij Hem? Daarmede, dat gij zegt: Al wie kwaad doet, is goed in de ogen des HEEREN, en Hij heeft lust aan zodanigen; of, waar is de God des oordeels?