11 Speak not one against another, brethren; he who is speaking against a brother, and is judging his brother, doth speak against law, and doth judge law, and if law thou dost judge, thou art not a doer of law but a judge;
11 Broeders, spreekt niet kwalijk van elkander. Die van zijn broeder kwalijk spreekt en zijn broeder oordeelt, die spreekt kwalijk van de wet, en oordeelt de wet. Indien gij nu de wet oordeelt, zo zijt gij geen dader der wet, maar een rechter.