1 En as iemand aan die HERE 'n spysoffer bring, moet sy offer fynmeel wees; en hy moet olie daarop giet en wierook daarby voeg;

2 en hy moet dit na die seuns van A„ron, die priesters, bring; en die priester moet daarvan 'n handvol neem, van die fynmeel met die olie, met al die wierook wat daarby behoort; en hy moet dit as die gedenkoffer op die altaar aan die brand steek, 'n vuuroffer van lieflike geur aan die HERE.

3 En wat oorbly van die spysoffer, is vir A„ron en sy seuns, 'n hoogheilige deel van die vuuroffers van die HERE.

4 En as jy 'n spysoffer bring wat in die oond gebak is, moet dit fynmeel wees, ongesuurde koeke met olie gemeng, en ongesuurde platkoeke met olie bestryk.

5 En as 'n spysoffer van die bakplaat jou offer is, moet dit fynmeel wees met olie gemeng en ongesuurd.

6 Breek dit in stukkies en giet olie daarop: dit is 'n spysoffer.

7 En as 'n spysoffer uit die pan jou offer is, moet dit van fynmeel met olie berei word.

8 Dan moet jy die spysoffer wat daarvan berei word, aan die HERE bring: hulle moet dit na die priester aanbring, en hy moet dit na die altaar dra.

9 En die priester moet van die spysoffer die gedenkoffer daarvan aflig en op die altaar aan die brand steek, 'n vuuroffer van lieflike geur aan die HERE.

10 En wat oorbly van die spysoffer, is vir A„ron en sy seuns, 'n hoogheilige deel van die vuuroffers van die HERE.

11 Geen spysoffer wat julle aan die HERE bring, mag van iets wat ingesuur is, berei word nie; want van g,,n suurdeeg of heuning mag julle vir die HERE 'n vuuroffer aan die brand steek nie.

12 As 'n offer van eerstelinge mag julle dit aan die HERE bring, maar op die altaar mag dit nie as lieflike geur kom nie.

13 En jy moet al jou spysoffers met sout berei, en jy mag die sout van die verbond van jou God by jou spysoffer nie laat ontbreek nie; by al jou offers moet jy sout bring.

14 En as jy aan die HERE 'n spysoffer van eerstelinge bring, moet jy as spysoffer van jou eerstelinge bring: are wat oor die vuur gebraai is, gebreekte korrels van vars graan.

15 En jy moet olie daarby voeg en wierook daarop strooi; 'n spysoffer is dit.

16 Dan moet die priester die gedenkoffer daarvan, 'n deel van die gebreekte koring en van die olie met al die wierook, aan die brand steek as 'n vuuroffer aan die HERE.

1 Als nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal van meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten, en wierook daarop leggen.

2 En hij zal het brengen tot de zonen van Aaron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem, en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.

3 Wat nu overblijft van het spijsoffer, zal voor Aaron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuurofferen des HEEREN.

4 En als gij offeren zult een offerande van spijsoffer, een gebak des ovens; het zullen zijn ongezuurde koeken van meelbloem, met olie gemengd, en ongezuurde vladen, met olie bestreken.

5 En indien uw offerande spijsoffer is, in de pan gekookt, zij zal zijn van ongezuurde meelbloem, met olie gemengd.

6 Breekt ze in stukken, en giet olie daarop; het is een spijsoffer.

7 En zo uw offerande een spijsoffer des ketels is, het zal van meelbloem met olie gemaakt worden.

8 Dan zult gij dat spijsoffer, hetwelk daarvan zal gemaakt worden, den HEERE toebrengen; en men zal het tot den priester doen naderen, die het tot het altaar dragen zal.

9 En de priester zal van dat spijsoffer deszelfs gedenkoffer opnemen, en op het altaar aansteken, het is een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.

10 En wat overblijft van het spijsoffer, zal voor Aaron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuurofferen des HEEREN.

11 Geen spijsoffer, dat gij den HEERE zult offeren, zal met desem gemaakt worden; want van geen zuurdesem, en van geen honig zult gijlieden den HEERE vuuroffer aansteken.

12 De offeranden der eerstelingen zult gij den HEERE offeren; maar op het altaar zullen zij niet komen tot een liefelijken reuk.

13 En alle offerande uws spijsoffers zult gij met zout zouten, en het zout des verbonds van uw God van uw spijsoffer niet laten afblijven; met al uw offerande zult gij zout offeren.

14 En zo gij den HEERE een spijsoffer der eerste vruchten offert, zult gij het spijsoffer uwer eerste vruchten van groene aren, bij het vuur gedord, dat is, het klein gebroken graan van volle groene aren, offeren.

15 En gij zult olie daarop doen, en wierook daarop leggen; het is een spijsoffer.

16 Zo zal de priester deszelfs gedenkoffer aansteken van zijn klein gebroken graan en van zijn olie, met al den wierook; het is een vuuroffer den HEERE.