1 Nu dan, Israel! hoor naar de inzettingen en naar de rechten, die ik ulieden lere te doen; opdat gij leeft, en henen inkomt, en erft het land, dat de HEERE, uwer vaderen God, u geeft.

2 Gij zult tot dit woord, dat ik u gebiede, niet toedoen, ook daarvan niet afdoen; opdat gij bewaart de geboden van den HEERE, uw God, die ik u gebiede.

3 Uw ogen hebben gezien, wat God om Baal-Peor gedaan heeft; want alle man, die Baal-Peor navolgde, dien heeft de HEERE, uw God, uit het midden van u verdaan.

4 Gij daarentegen, die den HEERE, uw God, aanhingt, gij zijt heden allen levende.

5 Ziet, ik heb u geleerd de inzettingen en rechten, gelijk als de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; opdat gij alzo doet in het midden des lands, waar gij naar toe gaat, om het te erven.

6 Behoudt ze dan, en doet ze; want dat zal uw wijsheid en uw verstand zijn voor de ogen der volken, die al deze inzettingen horen zullen, en zeggen: Dit groot volk alleen is een wijs en verstandig volk!

7 Want wat groot volk is er, hetwelk de goden zo nabij zijn als de HEERE, onze God, zo dikwijls als wij Hem aanroepen?

8 En wat groot volk is er, dat zo rechtvaardige inzettingen en rechten heeft, als deze ganse wet is, die ik heden voor uw aangezicht geef?

9 Alleenlijk wacht u, en bewaart uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen, die uw ogen gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken, al de dagen uws levens; en gij zult ze aan uw kinderen en uw kindskinderen bekend maken.

10 Ten dage, als gij voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, aan Horeb stondt, als de HEERE tot mij zeide: Vergader Mij dit volk, en Ik zal hun Mijn woorden doen horen, die zij zullen leren, om Mij te vrezen al de dagen, die zij op den aardbodem zullen leven, en zij zullen ze hun kinderen leren;

11 En gijlieden naderdet en stondt beneden dien berg; (die berg nu brandde van vuur, tot aan het midden des hemels; er was duisternis, wolken en donkerheid).

12 Zo sprak de HEERE tot u uit het midden des vuurs; gij hoordet de stem der woorden; maar gij zaagt geen gelijkenis, behalve de stem.

13 Toen verkondigde Hij u Zijn verbond, dat Hij u gebood te doen, de tien woorden, en schreef ze op twee stenen tafelen.

14 Ook gebood mij de HEERE ter zelver tijd, dat ik u inzettingen en rechten leren zou; opdat gij die deedt in dat land, naar hetwelk gij doortrekt, om dat te erven.

15 Wacht u dan wel voor uw zielen; want gij hebt geen gelijkenis gezien, ten dage als de HEERE op Horeb uit het midden des vuurs tot u sprak;

16 Opdat gij u niet verderft, en maakt u iets gesnedens, de gelijkenis van enig beeld, van mannelijk of vrouwelijk gedaante,

17 De gedaante van enig beest, dat op de aarde is; de gedaante van enigen gevleugelden vogel, die door den hemel vliegt;

18 De gedaante van iets, dat op den aardbodem kruipt; de gedaante van enigen vis, die in het water is onder de aarde;

19 Dat gij ook uw ogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de zon, en de maan, en de sterren, des hemels ganse heir; en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt, en hen dient; dewelke de HEERE uw God, aan alle volken onder den gansen hemel heeft uitgedeeld.

20 Maar ulieden heeft de HEERE aangenomen, en uit den ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd; opdat gij Hem tot een erfvolk zoudt zijn, gelijk het te dezen dage is.

21 Ook vertoornde Zich de HEERE over mij, om ulieder woorden; en Hij zwoer, dat ik over de Jordaan niet zou gaan, en dat ik niet zou komen in dat goede land, dat de HEERE, uw God, u ter erfenis geven zal.

22 Want ik zal in dit land sterven; ik zal over de Jordaan niet gaan; maar gij zult er overgaan, en datzelve goede land erven.

23 Wacht u, dat gij het verbond des HEEREN, uws Gods, hetwelk Hij met u gemaakt heeft, niet vergeet, dat gij u een gesneden beeld zoudt maken, de gelijkenis van iets, dat de HEERE, uw God, u verboden heeft.

24 Want de HEERE, uw God, is een verterend vuur, een ijverig God.

25 Wanneer gij nu kinderen en kindskinderen gewonnen zult hebben, en in het land oud geworden zult zijn, en u zult verderven, dat gij gesneden beelden maakt, de gelijkenis van enig ding, en doet, wat kwaad is in de ogen des HEEREN, uws Gods, om Hem tot toorn te verwekken;

26 Zo roep ik heden den hemel en de aarde tot getuige tegen ulieden, dat gij voorzeker haast zult omkomen van dat land, waar gij over de Jordaan naar toe trekt, om dat te erven; gij zult uw dagen daarin niet verlengen, maar ganselijk verdelgd worden.

27 En de HEERE zal u verstrooien onder de volken; en gij zult een klein volksken in getal overblijven onder de heidenen, waar de HEERE u henen leiden zal.

28 En aldaar zult gij goden dienen, die des mensen handenwerk zijn, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch eten, noch rieken.

29 Dan zult gij van daar den HEERE, uw God, zoeken, en vinden; als gij Hem zoeken zult met uw ganse hart en met uw ganse ziel.

30 Wanneer gij in angst zult zijn, en u al deze dingen zullen treffen; in het laatste der dagen, dan zult gij wederkeren tot den HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzaam zijn.

31 Want de HEERE, uw God, is een barmhartig God; Hij zal u niet verlaten, noch u verderven; en Hij zal het verbond uwer vaderen, dat Hij hun gezworen heeft, niet vergeten.

32 Want, vraag toch naar de vorige dagen, die voor u geweest zijn, van dien dag af, dat God den mens op de aarde geschapen heeft, van het ene einde des hemels tot aan het andere einde des hemels, of zulk een groot ding geschied of gehoord zij, als dit:

33 Of een volk gehoord hebbe de stem van God, sprekende uit het midden des vuurs, gelijk als gij gehoord hebt, en levend zij gebleven?

34 Of: of God verzocht heeft te gaan, om Zich een volk uit het midden eens volks aan te nemen, door verzoekingen, door tekenen, en door wonderen, en door strijd, en door een sterke hand, en door een uitgestrekten arm, en met grote verschrikkingen; naar al hetgeen de HEERE, uw God, ulieden voor uw ogen in Egypte gedaan heeft?

35 U is het getoond, opdat gij wetet, dat de HEERE die God is; er is niemand meer dan Hij alleen!

36 Van den hemel heeft Hij u Zijn stem laten horen, om u te onderwijzen; en op de aarde heeft Hij u Zijn groot vuur doen zien; en gij hebt Zijn woorden uit het midden des vuurs gehoord.

37 En omdat Hij uw vaderen liefhad, en hun zaad na hen verkoren had, zo heeft Hij u voor Zijn aangezicht door Zijn grote kracht uit Egypte uitgevoerd;

38 Om volken, die groter en machtiger waren dan gij, voor uw aangezicht uit de bezitting te verdrijven; om u in te brengen, dat Hij u hunlieder land ter erfenis gave, als het te dezen dage is.

39 Zo zult gij heden weten, en in uw hart hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel, en onder op de aarde, niemand meer!

40 En gij zult houden Zijn inzettingen en Zijn geboden, die ik u heden gebiede, opdat het u en uw kinderen na u welga, en opdat gij de dagen verlengt in het land, dat de HEERE, uw God, u geeft, voor altoos.

41 Toen scheidde Mozes drie steden uit, aan deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon;

42 Opdat daarheen vlood de doodslager, die zijn naaste onwetende doodslaat, dien hij van gisteren en eergisteren niet haatte; dat hij in een van deze steden vlood en levend bleef;

43 Bezer in de woestijn, in het effen land, voor de Rubenieten; en Ramoth in Gilead, voor de Gadieten; en Golan in Bazan, voor de Manassieten.

44 Dit is nu de wet, die Mozes de kinderen Israels voorstelde:

45 Dit zijn de getuigenissen, en de inzettingen, en de rechten, die Mozes sprak tot de kinderen Israels, als zij uit Egypte waren uitgetogen;

46 Aan deze zijde van de Jordaan, in het dal tegenover Beth-Peor, in het land van Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde; welken Mozes sloeg, en de kinderen Israels, als zij uit Egypte waren uitgetogen,

47 En zijn land in bezitting genomen hadden; daartoe het land van Og, koning van Bazan; twee koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan waren, tegen den opgang der zon;

48 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon is, tot aan den berg Sion, welke is Hermon;

49 En al het vlakke veld, aan deze zijde van de Jordaan, naar het oosten, tot aan de zee des vlakken velds, onder Asdoth-Pisga.

1 "以色列人哪, 现在你们要听我向来教训你们遵行的律例和典章, 使你们可以活着, 可以进去得着耶和华你们列祖的 神赐给你们的地作产业。

2 我吩咐你们的话, 你们不可增加, 也不可减少, 好使你们遵守我吩咐你们的, 就是耶和华你们的 神的命令。

3 耶和华因巴力.毗珥的事所行的, 你们都亲眼看见了; 所有跟随巴力.毗珥的人, 耶和华你们的 神都从你们中间消灭了。

4 只有你们紧紧倚靠耶和华你们的 神的人, 今日全都活着。

5 看哪, 我照着耶和华我的 神吩咐我的, 把律例和典章教训你们, 好让你们在将要进去得为业的地上遵行。

6 所以你们要谨守遵行, 因为在万民的眼中看来, 这就是你们的智慧和聪明; 他们一听见这一切律例, 就必定说: ‘这大国的人真是有智慧, 有聪明啊。’

7 哪一个大国的人有神与他们这样亲近, 像耶和华我们的 神, 在我们每次呼求他的时候, 与我们亲近一样呢?

8 又哪一个大国有这样公义的律例和典章, 像我今日在你面前颁布的这一切律法呢?

9 "你只要自己谨慎, 又要谨守你的心思, 免得你忘了你亲眼看见的事, 又免得这些事在你有生之日离开你的心; 总要把这些事传给你的子子孙孙,

10 免得你忘了你在何烈山, 站在耶和华你们的 神面前的那天。那时耶和华对我说: ‘你要为我召集众民, 我要叫他们听我的话, 使他们在那地上生活的日子, 可以学习敬畏我, 又可以教训自己的儿女。’

11 那时, 你们走前来, 站在山下; 山上有火烧着, 火焰冲天, 又有黑暗、密云和幽暗。

12 耶和华从火中对你们说话; 你们只听见声音, 却没有看见形象; 只有声音,

13 把他的约, 就是他吩咐你们遵守的那十条诫命, 向你们宣布出来; 又把它们写在两块石版上。

14 那时, 耶和华也吩咐我把律例和典章教训你们, 使你们在将要过去得为业的地上遵行。

15 "所以你们要特别小心, 谨慎自己, 因为耶和华在何烈山从火中对你们说话的那一天, 你们没有看见什么形象;

16 恐怕你们败坏自己, 为自己制造偶像, 制造任何神像的形象, 无论是男像或是女像,

17 或是地上各种走兽的像, 或是飞翔在空中各类有翅膀的雀鸟的像,

18 或是地上各种爬行动物的像, 或是地底下水里各样鱼类的像。

19 又恐怕你抬头望天, 看见日、月、星, 就是天上万象的时候, 就被勾引, 去敬拜和事奉它们, 那原是耶和华你们的 神分给天下万民享用的。

20 耶和华却把你们从埃及, 从铁炉那里领出来, 作他自己的产业, 自己的人民, 像今日一样。

21 耶和华又因你们的缘故, 向我发怒, 并且起誓不让我过约旦河, 也不容我进入耶和华你的 神赐给你作产业的那美地。

22 我只有死在此地, 不得过约旦河; 你们却可以过去, 取得那美地作产业。

23 你们要自己谨慎, 免得你们忘记了耶和华你们的 神与你们所立的约, 你们就为自己制造偶像, 制造任何神像的形象, 就是耶和华你的 神吩咐你不可作的。

24 因为耶和华你的 神是烈火, 是忌邪的 神。

25 "你们生子生孙, 在那地住久了的时候, 如果你们败坏自己, 制造偶像, 制造任何神像的形象, 行耶和华你的 神看为恶的事, 惹他发怒,

26 我今日就呼天唤地向你们作证, 你们必在过约旦河取得为业的地上迅速灭亡; 你们必不能在那地长久生存, 必全被消灭。

27 耶和华必使你们分散在万民中; 在耶和华要领你们所到的万国中, 你们剩下的人数必不多。

28 在那里你们必事奉人手所做的神, 就是用木头石头做成的, 不能看、不能听、不能吃、不能闻的神。

29 但你们在那里必寻求耶和华你的 神; 如果你一心一意寻找他, 就必寻见。

30 日后, 你落在患难中, 这些事都临到你身上的时候, 你必归向耶和华你的 神, 听从他的话;

31 因为耶和华你的 神原是满有怜悯的 神, 他必不丢弃你, 不毁灭你, 也不忘记他起誓与你的列祖所立的约。

32 "你问问在你以前过去的日子, 自从 神创造人在地上以来, 从天这边到天那边, 有没有人行过这样的大事, 听过像这样的事呢?

33 有没有一个民族听见 神在火中说话的声音, 像你听见的一样, 还能活着呢?

34 有没有一位神尝试借着试验、神迹、奇事、战争、大能的手和伸出来的膀臂, 以及大而可畏的事, 把一国的人民从别的国中领出来, 像耶和华你们的 神在埃及, 在你们面前为你们所作的一切事呢?

35 这是要显明给你看, 使你知道, 只有耶和华是 神; 除了他以外, 再没有别的神。

36 他从天上使你听见他的声音, 为要教导你; 又在地上使你看见他的大火, 并且叫你听到他从火中所说的话。

37 因为他爱你的列祖, 所以才拣选了他们的后裔, 用大能亲自把你从埃及领出来,

38 为要把比你大比你强的民族, 从你面前赶走, 然后领你进去, 把他们的地赐给你作产业, 像今日一样。

39 所以今天你要知道, 也要记在心里; 天上地下, 只有耶和华是 神; 除他以外, 再没有别的神了。

40 你要遵守我今日吩咐你的律例和诫命, 使你和你的子孙得享福乐, 也使你在耶和华你的 神赐给你的那地上得享长寿。"

41 那时, 摩西在约旦河东, 日出的方向, 把三座城分别出来,

42 让那些素无仇恨、无心误杀人的, 可以逃到那里去; 逃到这三座城的一座去的, 都可以活着:

43 为流本人, 分出了在旷野平原的比悉; 为迦得人, 分出了基列的拉末; 为玛拿西人, 分出了巴珊的哥兰。

44 以下是摩西在以色列人面前所立的律法,

45 就是摩西在以色列人出埃及以后, 对他们所说的法度、律例和典章;

46 地点是在约旦河东, 伯.毗珥对面的谷中, 就是住在希实本的亚摩利人的王西宏的地。这西宏是摩西和以色列人出埃及后击杀的。

47 他们占领了他的地和巴珊王噩的地, 就是两个亚摩利人的王, 是住在约旦河东, 日出的方向的;

48 从亚嫩谷边的亚罗珥, 直到西云山, 西云山就是黑门山;

49 还有约旦河东的亚拉巴全地, 直到亚拉巴海, 就是毗斯迦的山坡下。