1 Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide:

2 Heerschappij en vreze zijn bij Hem, Hij maakt vrede in Zijn hoogten.

3 Is er een getal Zijner benden? En over wien staat Zijn licht niet op?

4 Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God, en hoe zou hij zuiver zijn, die van een vrouw geboren is?

5 Zie, tot de maan toe, en zij zal geen schijnsel geven; en de sterren zijn niet zuiver in Zijn ogen.

6 Hoeveel te min de mens, die een made is, en des mensen kind, die een worm is!

1 书亚人比勒达回答说:

2 " 神有治理之权, 威严可畏, 他在高天之处施行和平。

3 他的天军怎能数算?他的光一发谁不被照耀呢?

4 这样在 神面前, 人怎能称为义呢?妇人所生的, 怎能算为洁净呢?

5 在 神的眼中, 月亮都不明亮, 星星也不皎洁,

6 更何况如虫的人, 像蛆的世人呢! "