1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
2 Spreek tot de ganse vergadering der kinderen Israels, en zeg tot hen: Gij zult heilig zijn, want Ik, de HEERE, uw God, ben heilig!
3 Want ieder zal zijn moeder en zijn vader vrezen, en Mijn sabbatten houden; Ik ben de HEERE, uw God!
4 Gij zult u tot de afgoden niet keren, en u geen gegoten goden maken; Ik ben de HEERE, uw God!
5 En wanneer gij een dankoffer den HEERE offeren zult, naar uw welgevallen zult gij dat offeren.
6 Op den dag van uw offeren, en des anderen daags, zal het gegeten worden; maar wat tot op den derden dag overblijft zal met vuur verbrand worden.
7 En zo het op den derden dag enigzins gegeten wordt, het is een afgrijselijk ding, het zal niet aangenaam zijn.
8 En zo wie dat eet, zal zijn ongerechtigheid dragen, omdat hij het heilige des HEEREN ontheiligd heeft; daarom zal dezelve ziel, uit haar volken uitgeroeid worden.
9 Als gij ook den oogst uws lands inoogsten zult, gij zult den hoek uws velds niet ganselijk afoogsten, en dat van uw oogst op te zamelen is, niet opzamelen.
10 Insgelijks zult gij uw wijngaard niet nalezen, en de afgevallen bezien van uw wijngaard niet opzamelen; den arme en den vreemdeling zult gij die overlaten; Ik ben de HEERE, uw God!
11 Gij zult niet stelen, en gij zult niet liegen, noch valselijk handelen, een iegelijk tegen zijn naaste.
12 Gij zult niet valselijk bij Mijn Naam zweren; want gij zoudt den Naam uws Gods ontheiligen; Ik ben de HEERE.
13 Gij zult uw naaste niet bedriegelijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen.
14 Gij zult den dove niet vloeken, en voor het aangezicht des blinden geen aanstoot zetten; maar gij zult voor uw God vrezen; Ik ben de HEERE!
15 Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen, noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten.
16 Gij zult niet wandelen als een achterklapper onder uw volken; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste; Ik ben de HEERE!
17 Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen, en zult de zonde in hem niet verdragen.
18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE!
19 Gij zult Mijn inzettingen houden; gij zult geen tweeerlei aard uwer beesten laten samen te doen hebben; uwen akker zult gij niet met tweeerlei zaad bezaaien, en een kleed van tweeerlei stof, dooreen vermengd, zal aan u niet komen.
20 En wanneer een man, door bijligging des zaads, bij een vrouw zal gelegen hebben, die een dienstmaagd is, bij den man versmaad, en geenszins gelost is, en haar geen vrijheid is gegeven; die zullen gegeseld worden; zij zullen niet gedood worden; want zij was niet vrij gemaakt.
21 En hij zal zijn schuldoffer den HEERE aan de deur van de tent der samenkomst brengen, een ram ten schuldoffer.
22 En de priester zal met den ram des schuldoffers, voor hem over zijn zonde, die hij gezondigd heeft, voor het aangezicht des HEEREN verzoening doen; en hem zal vergeving geschieden van zijn zonde, die hij gezondigd heeft.
23 Als gij ook in dat land gekomen zult zijn, en alle geboomte ter spijze geplant zult hebben, zo zult gij de voorhuid daarvan, deszelfs vrucht, besnijden; drie jaren zal het u onbesneden zijn, daarvan zal niet gegeten worden.
24 Maar in het vierde jaar zal al zijn vrucht een heilig ding zijn, ter lofzegging voor den HEERE.
25 En in het vijfde jaar zult gij deszelfs vrucht eten, om het inkomen daarvan voor u te vermeerderen; Ik ben de HEERE, uw God!
26 Gij zult niets met het bloed eten. Gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen.
27 Gij zult de hoeken uws hoofds niet rond afscheren; ook zult gij de hoeken uws baards niet verderven.
28 Gij zult om een dood lichaam geen snijding in uw vlees maken, noch schrift van een ingedrukt teken in u maken; Ik ben de HEERE!
29 Gij zult uw dochter niet ontheiligen, haar ter hoererij houdende; opdat het land niet hoerere, en het land met schandelijke daden vervuld worde.
30 Gij zult Mijn sabbatten houden, en Mijn heiligdom zult gij vrezen; Ik ben de HEERE!
31 Gij zult u niet keren tot de waarzeggers, en tot de duivelskunstenaars; zoekt hen niet, u met hen verontreinigende; Ik ben de HEERE, uw God!
32 Voor het grauwe haar zult gij opstaan, en zult het aangezicht des ouden vereren; en gij zult vrezen voor uw God; Ik ben de HEERE!
33 En wanneer een vreemdeling bij u in uw land als vreemdeling verkeren zal, gij zult hem niet verdrukken.
34 De vreemdeling, die als vreemdeling bij u verkeert, zal onder u zijn als een inboorling van ulieden; gij zult hem liefhebben als uzelven; want gij zijt vreemdeling geweest in Egypteland; Ik ben de HEERE, uw God!
35 Gij zult geen onrecht doen in het gericht, met de el, met het gewicht, of met de maat.
36 Gij zult een rechte wage hebben, rechte weegstenen, een rechte efa, en een rechte hin; Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb!
37 Daarom zult gij al Mijn inzettingen en al Mijn rechten onderhouden, en zult ze doen; Ik ben de HEERE!
1 耶和华对摩西说:
2 "你要告诉以色列全体会众, 对他们说: 你们要分别为圣, 因为我耶和华你们的 神是圣洁的。
3 各人要孝敬父母, 也要谨守我的安息日; 我是耶和华你们的 神。
4 你们不可转向偶像, 也不可为自己铸造神像; 我是耶和华你们的 神。
5 "如果你们献平安祭给耶和华, 要使你们所献的蒙悦纳。
6 祭牲的肉, 要在你们献的那一天和第二天吃; 如果有剩下的, 到了第三天, 就要用火烧掉。
7 如果在第三天吃平安祭肉, 这祭肉已经成为不洁净, 不蒙悦纳。
8 那吃祭肉的人, 要担当自己的罪责, 因为他亵渎了耶和华的圣物; 那人必从自己的族人中被剪除。
9 "你们收割庄稼的时候, 不可把角落的谷物都割尽, 也不可拾取收割时遗下的。
10 不可把你葡萄园的果子都摘尽, 也不可拾取你葡萄园中掉下的; 要把它们留给穷人和寄居的外人; 我是耶和华你们的 神。
11 "你们不可偷窃, 不可欺骗, 不可彼此说谎。
12 不可奉我的名起假誓, 亵渎你 神的名; 我是耶和华。
13 "不可欺压你的邻舍, 也不可抢夺他的东西; 雇工的工钱, 不可扣留在你那里到早晨。
14 不可咒骂聋子, 也不可把绊脚石放在瞎子面前; 却要敬畏你的 神; 我是耶和华。
15 "你们审判的时候, 不可行不义; 不可偏袒穷人, 也不可偏帮有权势的人; 只要按着公义审判你的邻舍。
16 你不可在你的族人中, 到处搬弄是非, 也不可危害你的邻舍; 我是耶和华。
17 "你不可心里恨你的兄弟; 应坦诚责备你的邻舍, 免得你因他担当罪过。
18 不可报复, 也不可向你的族人怀恨, 却要爱你的邻舍好像爱自己; 我是耶和华。
19 "你们要谨守我的律例。不可使你的牲畜与不同类的交合; 在你的田里不可撒两种不同类的种子; 两样料子作成的衣服, 你不可穿在身上。
20 如果人与女子同睡交合, 而那女子是个婢女, 已经许配了人, 但还没有赎身, 或是还没有得着自由, 就应受惩罚, 但不可把二人处死, 因为婢女还没有得着自由。
21 那人要把他的赎愆祭, 就是一只作赎愆祭的公绵羊, 带到会幕门口, 耶和华面前。
22 祭司要用那只作赎愆祭的公绵羊, 在耶和华面前, 为他所犯的罪赎罪, 他所犯的罪必蒙赦免。
23 "你们进了那地, 栽种了各样可作食物的果树的时候, 你们要视初结的果子为不洁净, 好像未受割礼的人。头三年的果子, 你们不可以吃。
24 第四年所结的一切果子, 应分别为圣, 是作称颂耶和华的供物。
25 到了第五年, 你们才吃树上所结的果子, 你们这样作, 你们的生产就必增加; 我是耶和华你们的 神。
26 "你们不可吃带血的东西, 不可占卜, 不可算命。
27 不可剃两边的头发, 胡须的周围也不可刮掉。
28 不可为死人的缘故, 割伤你们的身体, 也不可在你们的身上刺花纹; 我是耶和华。
29 "不可辱没你的女儿, 使她作娼妓, 免得这地淫乱, 充满丑恶的事。
30 你们要谨守我的安息日, 敬畏我的圣所; 我是耶和华。
31 "你们不可转向那些交鬼的和行法术的; 不可求问他们, 玷污自己; 我是耶和华你们的 神。
32 "在白发的人面前, 你要起立; 要尊敬老年人, 又要敬畏你的 神; 我是耶和华。
33 "如果有外人在你们的地方, 与你们一起寄居, 你们不可欺负他。
34 与你们一起寄居的外人, 要看他像你们中间的本地人一样; 你要爱他好像爱自己, 因为你们在埃及地也曾作过寄居的人; 我是耶和华你们的 神。
35 "你们审判的时候, 在度、量、衡上, 都不可偏差。
36 要用公正的天平, 公正的法码, 公正的升斗, 公正的容器; 我是耶和华你们的 神, 就是曾把你们从埃及地领出来的那位。
37 你们要谨守遵行我的一切律例和一切典章; 我是耶和华。"