1 Gij zult ulieden geen afgoden maken; noch gesneden beeld, noch opgericht beeld zult gij u stellen, noch gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de HEERE, uw God!

2 Mijn sabbatten zult gij houden, en Mijn heiligdommen zult gij vrezen; Ik ben de HEERE!

3 Indien gij in Mijn inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden, en die doen zult;

4 Zo zal Ik uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven, en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven;

5 En de dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten tot verzadiging toe, en gij zult zeker in uw land wonen.

6 Ook zal Ik vrede geven in het land, dat gij zult te slapen liggen, en niemand zij, die verschrikke; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden, en het zwaard zal door uw land niet doorgaan.

7 En gij zult uw vijanden vervolgen; en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.

8 Vijf uit u zullen honderd vervolgen, en honderd uit u zullen tien duizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.

9 En Ik zal Mij tot u wenden, en zal u vruchtbaar maken, en u vermenigvuldigen; en Mijn verbond zal Ik met u bevestigen.

10 En gij zult het oude, dat verouderd is, eten; en het oude zult gij vanwege het nieuwe uitbrengen.

11 En Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten; en Mijn ziel zal van u niet walgen.

12 En Ik zal in het midden van u wandelen, en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn.

13 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land der Egyptenaren uitgevoerd heb, opdat gij hun slaven niet zoudt zijn; en Ik heb de disselbomen van uw juk verbroken, en heb u doen rechtop staan.

14 Maar indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen;

15 En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk verwerpen, en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond te vernietigen;

16 Dit zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad te vergeefs zaaien, en uw vijanden zullen dat opeten.

17 Daartoe zal Ik Mijn aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht uwer vijanden; en uw haters zullen over u heerschappij hebben, en gij zult vlieden, als u iemand vervolgt.

18 En zo gij Mij tot deze dingen toe nog niet horen zult, Ik zal nog daar toe doen, om u zevenvoudig over uw zonden te tuchtigen.

19 Want Ik zal de hovaardigheid uwer kracht verbreken, en zal uw hemel als ijzer maken, en uw aarde als koper.

20 En uw macht zal ijdelijk verdaan worden; en uw land zal zijn inkomsten niet geven, en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet geven.

21 En zo gij met Mij in tegenheid wandelen zult, en Mij niet zult willen horen, zo zal Ik over u, naar uw zonden, zevenvoudig slagen toedoen.

22 Want Ik zal onder u zenden het gedierte des velds, hetwelk u beroven, en uw vee uitroeien, en u verminderen zal; en uw wegen zullen woest worden.

23 Indien gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, maar met Mij in tegenheid wandelen;

24 Zo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden slaan.

25 Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de wraak des verbonds wreken zal, zodat gij in uw steden vergaderd zult worden; dan zal Ik de pest in het midden van u zenden, en gij zult in de hand des vijands overgegeven worden.

26 Als Ik u den staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood in een oven bakken, en zullen uw brood bij het gewicht wedergeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd worden.

27 Als gij ook hierom Mij niet horen zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid;

28 Zo zal Ik ook met u in heetgrimmige tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden tuchtigen.

29 Want gij zult het vlees uwer zonen eten, en het vlees uwer dochteren zult gij eten.

30 En Ik zal uw hoogten verderven, en uw zonnebeelden uitroeien, en zal uw dode lichamen op de dode lichamen uwer drekgoden werpen; en Mijn ziel zal aan u walgen.

31 En Ik zal uw steden een woestijn maken, en uw heiligdommen verwoesten; en Ik zal uw liefelijken reuk niet rieken.

32 Ja, Ik zal dat land verwoesten; dat uw vijanden, die daarin zullen wonen, zich daarover ontzetten zullen.

33 Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien; en een zwaard achter u uittrekken; en uw land zal woest, en uw steden zullen een woestijn zijn.

34 Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten, en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben.

35 Al de dagen der verwoesting zal het rusten, overmits het niet rustte in uw sabbatten, als gij daarin woondet.

36 En aangaande de overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een wekigheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden, gelijk men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, waar niemand is, die jaagt.

37 En zij zullen de een op den ander als voor het zwaard vallen, waar niemand is, die jaagt; en gij zult voor het aangezicht uwer vijanden niet kunnen bestaan.

38 Maar gij zult omkomen onder de heidenen, en het land uwer vijanden zal u verteren.

39 En de overgeblevenen onder u zullen om hun ongerechtigheid in de landen uwer vijanden uitteren; ja, ook om de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij met hen uitteren.

40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden, en de ongerechtigheid hunner vaderen met hun overtredingen, waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben.

41 Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld, en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt, en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben;

42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken;

43 Als het land om hunnentwil zal verlaten zijn geweest, en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het om hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen, en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had.

44 En hierenboven is dit ook; als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de HEERE, hun God!

45 Maar Ik zal hun ten beste gedenken aan het verbond der voorouderen, die Ik uit Egypteland voor de ogen der heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben de HEERE!

46 Dit zijn die inzettingen, en die rechten, en die wetten, welke de HEERE gegeven heeft, tussen Zich en tussen de kinderen Israels, op den berg Sinai, door de hand van Mozes.

1 "你们不可为自己做偶像, 不可为自己立雕像或神柱, 也不可在你们的境内安置石像, 向它跪拜; 因为我是耶和华你们的 神。

2 你们要遵守我的安息日; 敬畏我的圣所; 我是耶和华。

3 你们遵行我的律例, 谨守我的诫命, 遵照奉行,

4 我就按时给你们降下雨露, 使地生出土产, 田野的树木也结果实。

5 你们打禾, 必打到摘葡萄的时候, 摘葡萄必摘到撒种的时候; 你们吃食物, 吃得饱足, 在你们的境内安然居住。

6 我必使你们境内太平; 你们睡觉, 没有人惊吓你们; 我使恶兽在境内绝迹; 刀剑也不经过你们的地。

7 你们必追赶仇敌, 他们必在你们面前倒在刀下。

8 你们五个人必追赶一百人, 一百人必追赶一万人; 你们的仇敌必在你们面前倒在刀下。

9 我眷顾你们, 使你们繁殖增多, 也必坚立我与你们所立的约。

10 你们吃久藏的旧粮, 要挪出旧粮, 腾空给新粮。

11 我必在你们中间安置我的居所, 我的心也不厌弃你们。

12 我要在你们中间行走; 我要作你们的 神, 你们要作我的子民。

13 我是耶和华你们的 神, 曾经把你们从埃及地领出来, 使你们不再作他们的奴仆; 我折断了你们所负的轭, 使你们挺身昂首地行走。

14 "但如果你们不听从我, 不遵行这一切诫命;

15 如果你们弃绝我的律例, 你们的心厌弃我的典章, 不遵行我的一切诫命, 违背我的约,

16 我就要这样待你们: 我必命惊慌临到你们, 痨病热病使你们眼目昏花, 心灵憔悴; 你们必徒然撒种, 因为你们的仇敌必吃尽你们的出产。

17 我向你们变脸, 你们就败在仇敌面前; 恨恶你们的要管辖你们; 虽然没有人追赶, 你们仍然逃跑。

18 经过这些以后, 如果你们还不听从我, 我就要因你们的罪加重七倍管教你们。

19 我必粉碎你们夸耀的力量; 我要使你们的天像铁, 你们的地像铜;

20 你们的气力徒然用尽; 你们的地不出产, 境内的树也不结果实。

21 "如果你们行事为人与我的心意相违, 不肯听从我, 我就要按着你们的罪, 使灾祸加重七倍地临到你们。

22 打发野地的走兽到你们中间, 夺去你们的儿女, 残害你们的牲畜, 减少你们的人口, 使你们的道路荒凉。

23 "但如果你们经过这些事仍然不归向我, 行事仍与我的心意相违,

24 我也要与你们作对, 按着你们的罪, 再加重七倍击打你们;

25 使刀剑临到你们, 报复背约的仇; 聚集你们到城里, 好使我打发瘟疫在你们中间, 把你们交在仇敌的手里。

26 我断绝你们的粮食来源以后, 十个女人要共用一个炉子给你们烤饼, 她们配给定量的饼给你们; 你们要吃, 却吃不饱。

27 "如果你们经过这事, 还是不听从我, 行事仍与我的心意相违,

28 我就必发烈怒, 与你们作对; 我要按着你们的罪, 再加重七倍管教你们。

29 你们要吃自己儿子的肉, 女儿的肉也要吃。

30 我必毁坏你们的邱坛, 砍倒你们的香坛, 把你们的尸体扔在你们仆倒的偶像上面; 我的心必厌弃你们。

31 我必使你们的城市变为荒场, 使你们的圣所荒凉; 我也不闻你们馨香的祭。

32 我要使地荒凉, 连住在那里的仇敌也惊奇。

33 我要把你们分散在万国中, 我又拔出刀来追赶你们; 你们的地成为荒凉, 你们的城市变成荒场。

34 "当那地荒凉, 你们又住在仇敌之地的时候, 地就享受安息; 那地要休歇, 享受安息。

35 因为你们居住在那里的时候, 地不能在你们的安息年中享受安息, 唯有在荒凉的日子, 才可享安息。

36 至于你们剩下的人, 我必使他们在仇敌之地胆战心惊; 风吹落叶也会吓跑他们; 他们必逃跑, 好像逃避刀剑一样; 虽然无人追赶, 他们却跌倒。

37 虽然无人追赶, 他们却像面临刀剑, 彼此撞跌; 你们在仇敌面前, 不能站立得住。

38 你们要在万国中灭亡; 仇敌之地必吞灭你们。

39 你们剩下的人, 必因自己的罪孽在仇敌之地消灭, 也因犯了祖先的罪孽日渐衰弱。

40 "那时他们就会承认自己的罪孽和他们祖先的罪孽, 就是他们对我不忠的过犯, 又承认因为行事与我的心意相违,

41 以致我也与他们作对, 把他们带到他们的仇敌之地。如果他们未受割礼的心这样谦卑下来, 情愿接受他们罪孽的刑罚,

42 我就记念我与雅各所立的约, 记念我与以撒所立的约, 与亚伯拉罕所立的约; 我也记念这地。

43 他们会离开这地, 地在荒凉无人的时候, 就可以享受安息, 同时他们要接受他们罪孽的刑罚, 因为他们弃绝了我的典章, 他们的心厌弃了我的律例。

44 虽然这样, 他们住在仇敌之地的时候, 我还是不弃绝他们, 也不厌弃他们, 不把他们灭绝, 我不会违背我与他们所立的约; 因为我是耶和华他们的 神。

45 因为他们的缘故, 我要记念我与他们祖先所立的约; 他们的祖先是我在列国眼前, 从埃及地领出来的, 为要作他们的 神; 我是耶和华。"

46 这些是耶和华在西奈山, 借着摩西颁布他和以色列人之间的律例、典章和法则。