1 Hänen työtovereinaan me myös kehoitamme teitä vastaanottamaan Jumalan armon niin, ettei se jää turhaksi.

3 Me emme missään kohden anna aihetta pahennukseen, ettei virkaamme moitittaisi,

4 vaan kaikessa me osoittaudumme Jumalan palvelijoiksi: suuressa kärsivällisyydessä, vaivoissa, hädissä, ahdistuksissa,

5 ruoskittaessa, vankeudessa, meteleissä, vaivannäöissä, valvomisissa, paastoissa;

6 puhtaudessa, tiedossa, pitkämielisyydessä, ystävällisyydessä, Pyhässä Hengessä, vilpittömässä rakkaudessa,

7 totuuden sanassa, Jumalan voimassa, vanhurskauden sota-aseet oikeassa kädessä ja vasemmassa;

8 kunniassa ja häpeässä, pahassa maineessa ja hyvässä, villitsijöinä ja kuitenkin totta puhuvina,

9 tuntemattomina ja kuitenkin hyvin tunnettuina; kuolemaisillamme, ja katso, me elämme, kuritettuina emmekä kuitenkaan tapettuina,

10 murheellisina, mutta aina iloisina, köyhinä, mutta kuitenkin monia rikkaiksi tekevinä, mitään omistamatta, mutta kuitenkin omistaen kaiken.

11 Suumme on auennut puhumaan teille, korinttolaiset, sydämemme on avartunut.

12 Ei ole teillä ahdasta meidän sydämessämme, mutta ahdas on teidän oma sydämenne.

13 Antakaa verta verrasta-puhun kuin lapsilleni-avartukaa tekin.

14 Älkää antautuko kantamaan vierasta iestä yhdessä uskottomien kanssa; sillä mitä yhteistä on vanhurskaudella ja vääryydellä? Tai mitä yhteyttä on valkeudella ja pimeydellä?

15 Ja miten sopivat yhteen Kristus ja Beliar? Tai mitä yhteistä osaa uskovaisella on uskottoman kanssa?

1 En wij, als medearbeidende, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben.

2 Want Hij zegt: In den aangenamen tijd heb Ik u verhoord, en in den dag der zaligheid heb Ik u geholpen. Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid!

3 Wij geven geen aanstoot in enig ding, opdat de bediening niet gelasterd worde.

4 Maar wij, als dienaars van God, maken onszelven in alles aangenaam, in vele verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden,

5 In slagen, in gevangenissen, in beroerten, in arbeid, in waken, in vasten,

6 In reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in goedertierenheid, in den Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde,

7 In het woord der waarheid, in de kracht van God, door de wapenen der gerechtigheid aan de rechter en aan de linker zijde;

8 Door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders, en nochtans waarachtigen;

9 Als onbekenden, en nochtans bekend; als stervenden, en ziet, wij leven; als getuchtigd, en niet gedood;

10 Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als niets hebbende, en nochtans alles bezittende.

11 Onze mond is opengedaan tegen u, o Korinthiers, ons hart is uitgebreid.

12 Gij zijt niet nauw in ons, maar gij zijt nauw in uw ingewanden.

13 Nu, om dezelfde vergelding te doen,, ik spreek als tot mijn kinderen) zo wordt gij ook uitgebreid.

14 Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis?

15 En wat samenstemming heeft Christus met Belial, of wat deel heeft de gelovige met den ongelovige?

16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods; gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen, en Ik zal onder hen wandelen; en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn.

17 Daarom gaat uit het midden van hen, en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen.

18 En Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige.