2 Niin minä hankin hänet itselleni viidellätoista sekelillä hopeata ynnä hoomer-mitalla ja letek-mitalla ohria.
4 Sillä kauan aikaa saavat israelilaiset olla ilman kuningasta ja ruhtinasta, ilman uhria ja patsasta, ilman kasukkaa ja kotijumalia.
5 Senjälkeen israelilaiset kääntyvät ja etsivät Herraa, Jumalaansa, ja Daavidia, kuningastansa. Vavisten he lähestyvät Herraa ja hänen hyvyyttänsä päivien lopulla.
1 En de HEERE zeide tot mij: Ga wederom henen, bemin een vrouw, die, bemind zijnde van haar vriend, nochtans overspel doet; gelijk de HEERE de kinderen Israels bemint, maar zij zien om, naar andere goden, en beminnen de flessen der druiven.
2 En ik kocht ze mij voor vijftien zilverlingen, en een homer gerst, en een halven homer gerst.
3 En ik zeide tot haar: Gij zult vele dagen na mij blijven zitten (gij zult niet hoereren, noch een anderen man geworden), en ik ook na u.
4 Want de kinderen Israels zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.
5 Daarna zullen zich de kinderen Israels bekeren, en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.