3 And Herod the king having heard, was stirred, and all Jerusalem with him,
4 and having gathered all the chief priests and scribes of the people, he was inquiring from them where the Christ is born.
5 And they said to him, In Beth-Lehem of Judea, for thus it hath been written through the prophet,
6 And thou, Beth-Lehem, the land of Judah, thou art by no means the least among the leaders of Judah, for out of thee shall come one leading, who shall feed My people Israel.
7 Then Herod, privately having called the mages, did inquire exactly from them the time of the appearing star,
8 and having sent them to Beth-Lehem, he said, Having gone -- inquire ye exactly for the child, and whenever ye may have found, bring me back word, that I also having come may bow to him.
3 De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem, met hem.
4 En bijeenvergaderd hebbende al de overpriesters en Schriftgeleerden des volks, vraagde van hen, waar de Christus zou geboren worden.
5 En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem, in Judea gelegen; want alzo is geschreven door den profeet:
6 En gij Bethlehem, gij land Juda! zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israel weiden zal.
7 Toen heeft Herodes de wijzen heimelijk geroepen, en vernam naarstiglijk van hen den tijd, wanneer de ster verschenen was;
8 En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist heen, en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken, en als gij Het zult gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en Datzelve aanbidde.