12 Hoe het jy uit die hemel geval, o môre ster, seun van die dageraad! Hoe lê jy teen die aarde neergeslaan, oorweldiger van die nasies!

13 En jy het in jou hart gesê: Ek wil opklim in die hemel, my troon verhef bo die sterre van God en sit op die berg van samekoms in die uithoeke van die Noorde.

14 Ek wil klim bo die hoogtes van die wolke, my gelykstel met die Allerhoogste!

15 Ja, in die doderyk sal jy neergewerp word, in die diepste plekke van die kuil!

12 Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads! hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij, die de heidenen krenktet!

13 En zeidet in uw hart: Ik zal ten hemel opklimmen, ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen; en ik zal mij zetten op den berg der samenkomst aan de zijden van het noorden.

14 Ik zal boven de hoogten der wolken klimmen, ik zal den Allerhoogste gelijk worden.

15 Ja, in de hel zult gij nedergestoten worden, aan de zijden van den kuil!