1 Roep uit die keel, hou nie terug nie, verhef jou stem soos 'n basuin! En verkondig aan my volk hulle oortreding en aan die huis van Jakob hulle sondes.

2 Wel soek hulle My dag vir dag en het 'n behae in die kennis van my weë! Soos 'n nasie wat geregtigheid doen en die reg van sy God nie verlaat nie, vra hulle My na die regverdige verordeninge; hulle het 'n behae in die toenadering tot God.

3 Waarom vas ons, en U sien dit nie? Waarom kwel ons ons siel, en U weet dit nie? -- Kyk, op die dag as julle vas, soek julle geleentheid om sake te doen, en julle jaag al jul arbeiders aan.

4 Kyk, om te twis en te kyf, vas julle, en om te slaan met misdadige vuis; julle vas nie nou om julle stem in die hoogte te laat hoor nie.

5 Is d¡t die vas wat Ek verkies, die dag as die mens sy siel gaan kwel: dat hy sy hoof buig soos 'n biesie en sak en as uitsprei om sy bed te wees? Noem jy dit vas en 'n dag wat die HERE welgevallig is?

6 Is d¡t nie die vas wat Ek verkies nie: dat julle losmaak die bande van goddeloosheid, dat julle afhaal die stroppe van die juk en vry laat weggaan die verdruktes en elke juk stukkend breek?

7 Is dit nie dat jy jou brood breek vir hom wat honger het, en ellendiges, swerwelinge in die huis inbring nie? As jy iemand sien wat naak is, dat jy hom klee, en jou vir jou eie vlees nie verberg nie?

8 Dan sal jou lig deurbreek soos die dageraad en jou genesing skielik uitspruit; en jou geregtigheid sal voor jou uit gaan, die heerlikheid van die HERE jou agterhoede wees.

9 Dan sal jy roep, en die HERE sal antwoord; jy sal skreeu om hulp, en Hy sal sê: Hier is Ek! As jy van jou verwyder die verdrukking, die uitsteek van die vinger en die leuenagtige woord,

10 en jou siel laat uitgaan na die hongerige, en die neergeboë siel versadig; dan sal jou lig opgaan in die duisternis en jou donkerheid wees soos die middag.

11 En die HERE sal jou gedurigdeur lei en jou siel versadig in dor plekke en jou gebeente sterk maak; en jy sal wees soos 'n tuin wat goed besproei is en soos 'n fontein van waters waarvan die water nooit teleurstel nie.

12 En die wat uit jou voortkom, sal die ou puinhope bou; die fondamente van vorige geslagte sal jy oprig, en jy sal genoem word: Herbouer van gebreekte mure, hersteller van paaie, om bewoonbaar te maak.

13 As jy jou voet terughou van die sabbat -- om nie jou sake op my heilige dag te doen nie, en as jy die sabbat 'n verlustiging noem en die heilige dag van die HERE hooghou; en as jy dit eer deur nie jou gewone gang te gaan nie, nie geleentheid vir jou sake soek of ydele taal spreek nie;

14 dan sal jy jou verlustig in die HERE, en Ek sal jou laat ry oor die hoogtes van die aarde en jou laat geniet die erfdeel van jou vader Jakob; want die mond van die HERE het dit gespreek.

1 Roep uit de keel, houd niet in, verhef uw stem als een bazuin, en verkondig Mijn volk hun overtreding, en het huis Jakobs hun zonden.

2 Hoewel zij Mij dagelijks zoeken, en een lust hebben aan de kennis Mijner wegen, als een volk, dat gerechtigheid doet en het recht zijns Gods niet verlaat, vragen zij Mij naar de rechten der gerechtigheid; zij hebben een lust tot God te naderen;

3 Zeggende: Waarom vasten wij, en Gij ziet het niet aan, waarom kwellen wij onze ziel, en Gij weet het niet? Ziet, ten dage, wanneer gijlieden vast, zo vindt gij uw lust, en gij eist gestrengelijk al uw arbeid.

4 Ziet, tot twist en gekijf vast gijlieden, en om goddelooslijk met de vuist te slaan; vast niet gelijk heden, om uw stem te doen horen in de hoogte.

5 Zou het zulk een vasten zijn, dat Ik verkiezen zou, dat de mens zijn ziel een dag kwelle, dat hij zijn hoofd kromme gelijk een bieze, en een zak en as onder zich spreide? Zoudt gij dat een vasten heten, en een dag den HEERE aangenaam?

6 Is niet dit het vasten, dat Ik verkies: dat gij losmaakt de knopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de verpletterden, en alle juk verscheurt?

7 Is het niet, dat gij den hongerige uw brood mededeelt, en de armen, verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, en dat gij u voor uw vlees niet verbergt?

8 Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad, en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan, en de heerlijkheid des HEEREN zal uw achtertocht wezen.

9 Dan zult gij roepen, en de HEERE zal antwoorden; gij zult schreeuwen, en Hij zal zeggen: Ziet, hier ben Ik. Zo gij uit het midden van u wegdoet het juk, het uitsteken des vingers, en het spreken der ongerechtigheid;

10 En zo gij uw ziel opent voor den hongerige, en de bedrukte ziel verzadigt; dan zal uw licht in de duisternis opgaan, en uw donkerheid zal zijn als de middag.

11 En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten, en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof, en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken.

12 En die uit u voortkomen, zullen bouwen de oude verwoeste plaatsen; de fondamenten, van geslacht tot geslacht verwoest, zult gij oprichten; en gij zult genaamd worden: Die de bressen toemuurt, die de paden weder opmaakt, om te bewonen.

13 Indien gij uw voet van den sabbat afkeert, van te doen uw lust op Mijn heiligen dag; en indien gij den sabbat noemt een verlustiging, opdat de HEERE geheiligd worde, Die te eren is; en indien gij dien eert, dat gij uw wegen niet doet, en uw eigen lust niet vindt, noch een woord daarvan spreekt;

14 Dan zult gij u verlustigen in den HEERE, en Ik zal u doen rijden op de hoogten der aarde, en Ik zal u spijzigen met de erve van uw vader Jakob; want de mond des HEEREN heeft het gesproken.