1 Een psalm, een lied, voor den opperzangmeester, op de Neginoth.
2 God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aanschijn aan ons lichten. Sela.
3 Opdat men op de aarde Uw weg kenne, onder alle heidenen Uw heil.
4 De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven.
5 De natien zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in rechtmatigheid; en de natien op de aarde die zult Gij leiden. Sela.
6 De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven.
7 De aarde geeft haar gewas; God, onze God, zal ons zegenen. [ (Psalms 67:8) God zal ons zegenen; en alle einden der aarde zullen Hem vrezen. ]
1 Al Músico principal: en Neginoth: Salmo: Cántico. DIOS tenga misericordia de nosotros, y nos bendiga; Haga resplandecer su rostro sobre nosotros (Selah);
2 Para que sea conocido en la tierra tu camino, En todas las gentes tu salud.
3 Alábente los pueblos, oh Dios; Alábente los pueblos todos.
4 Alégrense y gocénse las gentes; Porque juzgarás los pueblos con equidad, Y pastorearás las naciones en la tierra. (Selah.)
5 Alábente los pueblos, oh Dios: Todos los pueblos te alaben.
6 La tierra dará su fruto: Nos bendecirá Dios, el Dios nuestro.
7 Bendíganos Dios, Y témanlo todos los fines de la tierra.