1 Hoort, gij kinderen! de tucht des vaders, en merkt op, om verstand te weten.

2 Dewijl ik ulieden goede leer geve, verlaat mijn wet niet.

3 Want ik was mijns vaders zoon, teder, en een enige voor het aangezicht mijner moeder.

4 Hij nu leerde mij, en zeide tot mij: Uw hart houde mijn woorden vast, onderhoud mijn geboden, en leef.

5 Verkrijg wijsheid, verkrijg verstand; vergeet niet, en wijk niet van de redenen mijns monds.

6 Verlaat ze niet, en zij zal u behoeden; heb ze lief, en zij zal u bewaren.