1 Canto dei pellegrinaggi. Io alzo gli occhi ai monti… Donde mi verrà l’aiuto?

2 Il mio aiuto vien dall’Eterno che ha fatto il cielo e la terra.

3 Egli non permetterà che il tuo piè vacilli; colui che ti protegge non sonnecchierà.

4 Ecco, colui che protegge Israele non sonnecchierà né dormirà.

5 L’Eterno è colui che ti protegge; l’Eterno è la tua ombra; egli sta alla tua destra.

6 Di giorno il sole non ti colpirà, né la luna di notte.

7 L’Eterno ti proteggerà da ogni male, egli proteggerà l’anima tua.

8 L’Eterno proteggerà il tuo uscire e il tuo entrare da ora in eterno.

1 Een lied Hammaaloth. Ik hef mijn ogen op naar de bergen, van waar mijn hulp komen zal.

2 Mijn hulp is van den HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.

3 Hij zal uw voet niet laten wankelen; uw Bewaarder zal niet sluimeren.

4 Ziet, de Bewaarder Israels zal niet sluimeren, noch slapen.

5 De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is uw Schaduw, aan uw rechterhand.

6 De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts.

7 De HEERE zal u bewaren van alle kwaad; uw ziel zal Hij bewaren.

8 De HEERE zal uw uitgang en uw ingang bewaren, van nu aan tot in der eeuwigheid.