1 Salmo di Asaf.} Iddio sta nella raunanza di Dio; egli giudica in mezzo agli dèi.

2 Fino a quando giudicherete ingiustamente, e avrete riguardo alle persone degli empi? Sela.

3 Fate ragione al misero e all’orfano, rendete giustizia all’afflitto e al povero!

4 Liberate il misero ed il bisognoso, salvatelo dalla mano degli empi!

5 Essi non conoscono né intendono nulla; camminano nelle tenebre; tutti i fondamenti della terra sono smossi.

6 Io ho detto: Voi siete dii, siete tutti figliuoli dell’Altissimo.

7 Nondimeno morrete come gli altri uomini, e cadrete come qualunque altro de’ principi.

8 Lèvati, o Dio, giudica la terra, poiché tutte le nazioni hanno da esser la tua eredità.

1 Een psalm van Asaf. God staat in de vergadering Godes; Hij oordeelt in het midden der goden;

2 Hoe lang zult gijlieden onrecht oordelen, en het aangezicht der goddelozen aannemen? Sela.

3 Doet recht den arme en den wees; rechtvaardigt den verdrukte en den arme.

4 Verlost den arme en den behoeftige, rukt hem uit der goddelozen hand.

5 Zij weten niet, en verstaan niet; zij wandelen steeds in duisternis; dies wankelen alle fondamenten der aarde.

6 Ik heb wel gezegd: Gij zijt goden; en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten;

7 Nochtans zult gij sterven als een mens; en als een van de vorsten zult gij vallen.

8 Sta op, o God! oordeel het aardrijk, want Gij bezit alle natien.