1 Ja Herra puhui Moosekselle sanoen:

3 ja minä olen täyttänyt hänet Jumalan hengellä, taidollisuudella, ymmärryksellä, tiedolla ja kaikkinaisella kätevyydellä

4 sommittelemaan taidokkaita teoksia ja valmistamaan niitä kullasta, hopeasta ja vaskesta,

5 hiomaan ja kiinnittämään kiviä ja veistämään puuta, tekemään kaikkinaisia töitä.

6 Ja katso, minä olen antanut hänelle apulaiseksi Oholiabin, Ahisamakin pojan, Daanin sukukunnasta, ja olen antanut kaikkien taidollisten sydämeen taidollisuuden tehdä kaikki, mitä minä olen sinun käskenyt teettää:

7 ilmestysmajan, lain arkin, armoistuimen sen päälle, kaiken majan kaluston,

8 pöydän kaluinensa, aitokultaisen seitsenhaaraisen lampun kaikkine kaluinensa, suitsutusalttarin,

9 polttouhrialttarin kaikkine kaluinensa, altaan jalustoineen,

10 virkapuvut ja pappi Aaronin muut pyhät vaatteet sekä hänen poikiensa pappispuvut,

12 Ja Herra puhui Moosekselle sanoen:

14 Siis pitäkää sapatti, sillä se on teille pyhä. Joka sen rikkoo, rangaistakoon kuolemalla; sillä kuka ikinä silloin työtä tekee, hävitettäköön kansastansa.

15 Kuusi päivää tehtäköön työtä, mutta seitsemäntenä päivänä on sapatti, levon päivä, Herralle pyhitetty. Kuka ikinä tekee työtä sapatinpäivänä, rangaistakoon kuolemalla.

16 Ja pitäkööt israelilaiset sapatin, niin että he viettävät sapattia sukupolvesta sukupolveen ikuisena liittona.

18 Ja kun hän oli lakannut puhumasta Mooseksen kanssa Siinain vuorella, antoi hän hänelle kaksi laintaulua, kivitaulua, joitten kirjoitus oli Jumalan sormella kirjoitettu.

1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.

3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid, en met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;

4 Om te bedenken vernuftigen arbeid; te werken in goud, en in zilver, en in koper,

5 En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk.

6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb.

7 Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel, dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent;

8 En de tafel, met haar gereedschap; en den louteren kandelaar, met al zijn gereedschap; en het reukaltaar;

9 Ook des brandoffers altaar, met al zijn gereedschap; en het wasvat met zijn voet;

10 En de ambtsklederen, en de heilige klederen van den priester Aaron, en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bedienen;

11 Ook de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken.

12 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.

14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want een ieder, die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken.

15 Zes dagen zal men het werk doen; doch op den zevenden dag is de sabbat der rust, een heiligheid des HEEREN! Wie op de sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden.

16 Dat dan de kinderen Israels de sabbat houden, de sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond.

17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.

18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinai te spreken geeindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods.