1 (H2:2) Ja Joona rukoili Herraa, Jumalaansa, kalan sisässä
3 (H2:4) Sinä syöksit minut syvyyteen, merten sydämeen, ja virta ympäröitsi minut, kaikki sinun kuohusi ja aaltosi vyöryivät minun ylitseni.
4 (H2:5) Minä ajattelin: Olen karkoitettu pois sinun silmiesi edestä. Kuitenkin minä saan vielä katsella sinun pyhää temppeliäsi.
5 (H2:6) Vedet piirittivät minut aina sieluun asti, syvyys ympäröitsi minut, kaisla kietoutui päähäni.
6 (H2:7) Minä vajosin alas vuorten perustuksiin asti, maan salvat sulkeutuivat minun ylitseni iankaikkisesti. Mutta sinä nostit minun henkeni ylös haudasta, Herra, minun Jumalani.
7 (H2:8) Kun sieluni nääntyi minussa, minä muistin Herraa, ja minun rukoukseni tuli sinun tykösi, sinun pyhään temppeliisi.
8 (H2:9) Ne, jotka kunnioittavat vääriä jumalia, hylkäävät armonantajansa.
10 (H2:11) Sitten Herra käski kalaa, ja se oksensi Joonan kuivalle maalle.
1 En Jona bad tot den HEERE, zijn God, uit het ingewand van den vis.
2 En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem.
3 Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeen, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij henen.
4 En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen.
5 De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden.
6 Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE, mijn God!
7 Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan den HEERE, en mijn gebed kwam tot U, in den tempel Uwer heiligheid.
8 Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid.
9 Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging; wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des HEEREN.
10 De HEERE nu sprak tot den vis; en hij spuwde Jona uit op het droge.