1 Ja Herra puhui Moosekselle sanoen:
3 mutta Leevin sauvaan kirjoita Aaronin nimi, sillä tämänkin sukukunnan päämiehellä olkoon sauvansa.
4 Pane ne sitten ilmestysmajaan lain arkin eteen, missä minä teille ilmestyn.
6 Ja Mooses puhui tämän israelilaisille, ja kaikki heidän ruhtinaansa antoivat hänelle kukin sauvansa sukukunnittain, yhteensä kaksitoista sauvaa, ja Aaronin sauva oli heidän sauvainsa joukossa.
7 Ja Mooses pani sauvat lain majaan, Herran eteen.
8 Kun Mooses seuraavana päivänä meni lain majaan, niin katso, Aaronin sauva, joka oli siinä Leevin sukukunnan puolesta, oli alkanut versoa, siihen oli ilmestynyt silmuja, puhjennut kukkia ja kasvanut kypsiä manteleita.
9 Ja Mooses vei ulos kaikki sauvat Herran kasvojen edestä kaikkien israelilaisten tykö; ja he katselivat niitä ja ottivat kukin sauvansa.
11 Ja Mooses teki sen; niinkuin Herra häntä käski, niin hän teki.
1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
2 Spreek tot de kinderen Israels, en neem van hen voor elk vaderlijk huis een staf, van al hun oversten, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; eens iegelijken naam zult gij schrijven op zijn staf.
3 Doch Aarons naam zult gij schrijven op den staf van Levi; want een staf zal er zijn voor het hoofd van het huis hunner vaderen.
4 En gij zult ze wegleggen in de tent der samenkomst, voor de getuigenis, waarheen Ik met ulieden samenkomen zal.
5 En het zal geschieden, dat de staf des mans, welke Ik zal verkoren hebben, zal bloeien; en Ik zal stillen de murmureringen van de kinderen Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden murmureerden.
6 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels, en al hun oversten gaven aan hem een staf, voor elken overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; Aarons staf was ook onder hun staven.
7 En Mozes legde deze staven weg, voor het aangezicht des HEEREN, in de tent der getuigenis.
8 Het geschiedde nu des anderen daags, dat Mozes in de tent der getuigenis inging; en ziet, Aarons staf, voor het huis van Levi, bloeide; want hij bracht bloeisel voort, en bloesemde bloesem, en droeg amandelen.
9 Toen bracht Mozes al deze staven uit, van voor het aangezicht des HEEREN, tot al de kinderen Israels; en zij zagen het, en namen elk zijn staf.
10 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Breng de staf van Aaron weder voor de getuigenis, in bewaring, tot een teken voor de wederspannige kinderen; alzo zult gij een einde maken van hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven.
11 En Mozes deed het; gelijk als de HEERE hem geboden had, alzo deed hij.
12 Toen spraken de kinderen Israels tot Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest, wij vergaan, wij allen vergaan!
13 Al wie enigzins nadert tot den tabernakel des HEEREN, zal sterven; zullen wij dan den geest gevende verdaan worden?