13 Alzo nam Boaz Ruth, en zij werd hem ter vrouwe, en hij ging tot haar in; en de HEERE gaf haar, dat zij zwanger werd en een zoon baarde.

14 Toen zeiden de vrouwen tot Naomi: Geloofd zij de HEERE, Die niet heeft nagelaten u heden een losser te geven; en zijn naam worde vermaard in Israel!

15 Die zal u zijn tot een verkwikker der ziel, en om uw ouderdom te onderhouden; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, dewelke u beter is dan zeven zonen.

16 En Naomi nam dat kind, en zette het op haar schoot, en werd zijn voedster.

17 En de naburinnen gaven hem een naam, zeggende: Aan Naomi is een zoon geboren; en zij noemden zijn naam Obed; deze is de vader van Isai, Davids vader.

18 Dit nu zijn de geboorten van Perez: Perez gewon Hezron;

19 En Hezron gewon Ram; en Ram gewon Amminadab;

20 En Amminadab gewon Nahesson; en Nahesson gewon Salma;

21 En Salmon gewon Boaz, en Boaz gewon Obed;

22 En Obed gewon Isai; en Isai gewon David.