1 Be merciful to me, God, for man wants to swallow me up.
All day long, he attacks and oppresses me.
2 My enemies want to swallow me up all day long,
for they are many who fight proudly against me.
3 When I am afraid,
I will put my trust in you.
4 In God, I praise his word.
In God, I put my trust.
I will not be afraid.
What can flesh do to me?
5 All day long they twist my words.
All their thoughts are against me for evil.
6 They conspire and lurk,
watching my steps.
They are eager to take my life.
7 Shall they escape by iniquity?
In anger cast down the peoples, God.
8 You count my wanderings.
You put my tears into your container.
Aren’t they in your book?
9 Then my enemies shall turn back in the day that I call.
I know this: that God is for me.
10 In God, I will praise his word.
In Yahweh, I will praise his word.
11 I have put my trust in God.
I will not be afraid.
What can man do to me?
12 Your vows are on me, God.
I will give thank offerings to you.
13 For you have delivered my soul from death,
and prevented my feet from falling,
that I may walk before God in the light of the living.
1 Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath.
2 Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder.
3 Mijn verspieders zoeken mij den gansen dag op te slokken; want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste!
4 Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen.
5 In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zoude mij vlees doen?
6 Den gansen dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.
7 Zij rotten samen, zij versteken zich, zij passen op mijn hielen; als die op mijn ziel wachten.
8 Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God!
9 Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in uw fles; zijn zij niet in Uw register?
10 Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is.
11 In God zal ik het woord prijzen; in den HEERE zal ik het woord prijzen.
12 Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen?
13 O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden; [ (Psalms 56:14) Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden? ]