1 Aleph. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan.
2 Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken;
3 Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen.
4 HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal.
5 Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren!
6 Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden.
7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben.
8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer.
9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord.
10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.
11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.
12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen.
13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds.
14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom.
15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten.
16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten.
17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware.
18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.
19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet.
20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd.
21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen.
22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden.
23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht.
24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden.
25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.
26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen.
27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte.
28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord.
29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet.
30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld.
31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet.
32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben.
33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe.
34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte.
35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.
36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid.
37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen.
38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is.
39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed.
40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid.
41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging;
42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.
43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.
44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.
45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen.
47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.
48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.
49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.
50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.
51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.
52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.
53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.
54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen.
55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.
56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren.
58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging.
59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.
60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden.
61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten.
62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid.
63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden.
64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen.
65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord.
66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd.
67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.
68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.
69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte.
70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet.
71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde.
72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver.
73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere.
74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.
75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.
76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.
77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking.
78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.
79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen.
80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.
81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt.
82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?
83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten.
84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers?
85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet.
86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij.
87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten.
88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.
89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.
90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;
91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten.
92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan.
93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.
94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.
95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen.
96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd.
97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag.
98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij.
99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.
100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.
102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.
103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond!
104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.
105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.
106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.
107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord.
108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten.
109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.
110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.
111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.
112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.
113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.
114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.
115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.
116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope.
117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.
118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.
119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief.
120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.
123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
124 Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.
125 Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.
126 Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken.
127 Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.
128 Daarom heb ik alle Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat.
129 Pe. Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel.
130 De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.
131 Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden.
132 Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.
133 Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.
134 Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.
135 Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.
136 Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.
137 Tsade. HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.
138 Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.
139 Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.
140 Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.
141 Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.
142 Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.
143 Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.
144 De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.
145 Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.
146 Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.
147 Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.
148 Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.
149 Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht.
150 Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.
151 Maar Gij, HEERE! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.
152 Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.
153 Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.
154 Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend, naar Uw toezegging.
155 Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.
156 HEERE! Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten.
157 Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.
158 Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.
159 Zie aan, dat ik Uw bevelen lief heb, o HEERE! maak mij levend naar Uw goedertierenheid.
160 Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.
161 Schin. De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.
162 Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een, die een groten buit vindt.
163 Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief.
164 Ik loof U zeven maal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid.
165 Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot.
166 O HEERE! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
167 Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.
168 Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want al mijn wegen zijn voor U.
169 Thau. O HEERE! laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord.
170 Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, red mij naar Uw toezegging.
171 Mijn lippen zullen Uw lof overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben.
172 Mijn tong zal spraak houden van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid.
173 Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren.
174 O HEERE! ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking.
175 Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen.
176 Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.
1 (118:1) Блаженны непорочные в пути, ходящие в законе Господнем.
2 (118:2) Блаженны хранящие откровения Его, всем сердцем ищущие Его.
3 (118:3) Они не делают беззакония, ходят путями Его.
4 (118:4) Ты заповедал повеления Твои хранить твердо.
5 (118:5) О, если бы направлялись пути мои к соблюдению уставов Твоих!
6 (118:6) Тогда я не постыдился бы, взирая на все заповеди Твои:
7 (118:7) я славил бы Тебя в правоте сердца, поучаясь судам правды Твоей.
8 (118:8) Буду хранить уставы Твои; не оставляй меня совсем.
9 (118:9) Как юноше содержать в чистоте путь свой? – Хранением себя по слову Твоему.
10 (118:10) Всем сердцем моим ищу Тебя; не дай мне уклониться от заповедей Твоих.
11 (118:11) В сердце моем сокрыл я слово Твое, чтобы не грешить пред Тобою.
12 (118:12) Благословен Ты, Господи! научи меня уставам Твоим.
13 (118:13) Устами моими возвещал я все суды уст Твоих.
14 (118:14) На пути откровений Твоих я радуюсь, как во всяком богатстве.
15 (118:15) О заповедях Твоих размышляю, и взираю на пути Твои.
16 (118:16) Уставами Твоими утешаюсь, не забываю слова Твоего.
17 (118:17) Яви милость рабу Твоему, и буду жить и хранить слово Твое.
18 (118:18) Открой очи мои, и увижу чудеса закона Твоего.
19 (118:19) Странник я на земле; не скрывай от меня заповедей Твоих.
20 (118:20) Истомилась душа моя желанием судов Твоих во всякое время.
21 (118:21) Ты укротил гордых, проклятых, уклоняющихся от заповедей Твоих.
22 (118:22) Сними с меня поношение и посрамление, ибо я храню откровения Твои.
23 (118:23) Князья сидят и сговариваются против меня, а раб Твой размышляет об уставах Твоих.
24 (118:24) Откровения Твои – утешение мое, – советники мои.
25 (118:25) Душа моя повержена в прах; оживи меня по слову Твоему.
26 (118:26) Объявил я пути мои, и Ты услышал меня; научи меня уставам Твоим.
27 (118:27) Дай мне уразуметь путь повелений Твоих, и буду размышлять о чудесах Твоих.
28 (118:28) Душа моя истаевает от скорби: укрепи меня по слову Твоему.
29 (118:29) Удали от меня путь лжи, и закон Твой даруй мне.
30 (118:30) Я избрал путь истины, поставил пред собою суды Твои.
31 (118:31) Я прилепился к откровениям Твоим, Господи; не постыди меня.
32 (118:32) Потеку путем заповедей Твоих, когда Ты расширишь сердце мое.
33 (118:33) Укажи мне, Господи, путь уставов Твоих, и я буду держаться его до конца.
34 (118:34) Вразуми меня, и буду соблюдать закон Твой и хранить его всем сердцем.
35 (118:35) Поставь меня на стезю заповедей Твоих, ибо я возжелал ее.
36 (118:36) Приклони сердце мое к откровениям Твоим, а не к корысти.
37 (118:37) Отврати очи мои, чтобы не видеть суеты; животвори меня на пути Твоем.
38 (118:38) Утверди слово Твое рабу Твоему, ради благоговения пред Тобою.
39 (118:39) Отврати поношение мое, которого я страшусь, ибо суды Твои благи.
40 (118:40) Вот, я возжелал повелений Твоих; животвори меня правдою Твоею.
41 (118:41) Да придут ко мне милости Твои, Господи, спасение Твое по слову Твоему, –
42 (118:42) и я дам ответ поносящему меня, ибо уповаю на слово Твое.
43 (118:43) Не отнимай совсем от уст моих слова истины, ибо я уповаю на суды Твои
44 (118:44) и буду хранить закон Твой всегда, во веки и веки;
45 (118:45) буду ходить свободно, ибо я взыскал повелений Твоих;
46 (118:46) буду говорить об откровениях Твоих пред царями и не постыжусь;
47 (118:47) буду утешаться заповедями Твоими, которые возлюбил;
48 (118:48) руки мои буду простирать к заповедям Твоим, которые возлюбил, и размышлять об уставах Твоих.
49 (118:49) Вспомни слово Твое к рабу Твоему, на которое Ты повелел мне уповать:
50 (118:50) это – утешение в бедствии моем, что слово Твое оживляет меня.
51 (118:51) Гордые крайне ругались надо мною, но я не уклонился от закона Твоего.
52 (118:52) Вспоминал суды Твои, Господи, от века, и утешался.
53 (118:53) Ужас овладевает мною при виде нечестивых, оставляющих закон Твой.
54 (118:54) Уставы Твои были песнями моими на месте странствований моих.
55 (118:55) Ночью вспоминал я имя Твое, Господи, и хранил закон Твой.
56 (118:56) Он стал моим, ибо повеления Твои храню.
57 (118:57) Удел мой, Господи, сказал я, соблюдать слова Твои.
58 (118:58) Молился я Тебе всем сердцем: помилуй меня по слову Твоему.
59 (118:59) Размышлял о путях моих и обращал стопы мои к откровениям Твоим.
60 (118:60) Спешил и не медлил соблюдать заповеди Твои.
61 (118:61) Сети нечестивых окружили меня, но я не забывал закона Твоего.
62 (118:62) В полночь вставал славословить Тебя за праведные суды Твои.
63 (118:63) Общник я всем боящимся Тебя и хранящим повеления Твои.
64 (118:64) Милости Твоей, Господи, полна земля; научи меня уставам Твоим.
65 (118:65) Благо сотворил Ты рабу Твоему, Господи, по слову Твоему.
66 (118:66) Доброму разумению и ведению научи меня, ибо заповедям Твоим я верую.
67 (118:67) Прежде страдания моего я заблуждался; а ныне слово Твое храню.
68 (118:68) Благ и благодетелен Ты, – научи меня уставам Твоим.
69 (118:69) Гордые сплетают на меня ложь; я же всем сердцем буду хранить повеления Твои.
70 (118:70) Ожирело сердце их, как тук; я же законом Твоим утешаюсь.
71 (118:71) Благо мне, что я пострадал, дабы научиться уставам Твоим.
72 (118:72) Закон уст Твоих для меня лучше тысяч золота и серебра.
73 (118:73) Руки Твои сотворили меня и устроили меня; вразуми меня, и научусь заповедям Твоим.
74 (118:74) Боящиеся Тебя увидят меня – и возрадуются, что я уповаю на слово Твое.
75 (118:75) Знаю, Господи, что суды Твои праведны и по справедливости Ты наказал меня.
76 (118:76) Да будет же милость Твоя утешением моим, по слову Твоему к рабу Твоему.
77 (118:77) Да придет ко мне милосердие Твое, и я буду жить; ибо закон Твой – утешение мое.
78 (118:78) Да будут постыжены гордые, ибо безвинно угнетают меня; я размышляю о повелениях Твоих.
79 (118:79) Да обратятся ко мне боящиеся Тебя и знающие откровения Твои.
80 (118:80) Да будет сердце мое непорочно в уставах Твоих, чтобы я не посрамился.
81 (118:81) Истаевает душа моя о спасении Твоем; уповаю на слово Твое.
82 (118:82) Истаевают очи мои о слове Твоем; я говорю: когда Ты утешишь меня?
83 (118:83) Я стал, как мех в дыму, [но] уставов Твоих не забыл.
84 (118:84) Сколько дней раба Твоего? Когда произведешь суд над гонителями моими?
85 (118:85) Яму вырыли мне гордые, вопреки закону Твоему.
86 (118:86) Все заповеди Твои – истина; несправедливо преследуют меня: помоги мне;
87 (118:87) едва не погубили меня на земле, но я не оставил повелений Твоих.
88 (118:88) По милости Твоей оживляй меня, и буду хранить откровения уст Твоих.
89 (118:89) На веки, Господи, слово Твое утверждено на небесах;
90 (118:90) истина Твоя в род и род. Ты поставил землю, и она стоит.
91 (118:91) По определениям Твоим все стоит доныне, ибо все служит Тебе.
92 (118:92) Если бы не закон Твой был утешением моим, погиб бы я в бедствии моем.
93 (118:93) Вовек не забуду повелений Твоих, ибо ими Ты оживляешь меня.
94 (118:94) Твой я, спаси меня; ибо я взыскал повелений Твоих.
95 (118:95) Нечестивые подстерегают меня, чтобы погубить; [а] я углубляюсь в откровения Твои.
96 (118:96) Я видел предел всякого совершенства, [но] Твоя заповедь безмерно обширна.
97 (118:97) Как люблю я закон Твой! весь день размышляю о нем.
98 (118:98) Заповедью Твоею Ты соделал меня мудрее врагов моих, ибо она всегда со мною.
99 (118:99) Я стал разумнее всех учителей моих, ибо размышляю об откровениях Твоих.
100 (118:100) Я сведущ более старцев, ибо повеления Твои храню.
101 (118:101) От всякого злого пути удерживаю ноги мои, чтобы хранить слово Твое;
102 (118:102) от судов Твоих не уклоняюсь, ибо Ты научаешь меня.
103 (118:103) Как сладки гортани моей слова Твои! лучше меда устам моим.
104 (118:104) Повелениями Твоими я вразумлен; потому ненавижу всякий путь лжи.
105 (118:105) Слово Твое – светильник ноге моей и свет стезе моей.
106 (118:106) Я клялся хранить праведные суды Твои, и исполню.
107 (118:107) Сильно угнетен я, Господи; оживи меня по слову Твоему.
108 (118:108) Благоволи же, Господи, принять добровольную жертву уст моих, и судам Твоим научи меня.
109 (118:109) Душа моя непрестанно в руке моей, но закона Твоего не забываю.
110 (118:110) Нечестивые поставили для меня сеть, но я не уклонился от повелений Твоих.
111 (118:111) Откровения Твои я принял, как наследие на веки, ибо они веселие сердца моего.
112 (118:112) Я приклонил сердце мое к исполнению уставов Твоих навек, до конца.
113 (118:113) Вымыслы [человеческие] ненавижу, а закон Твой люблю.
114 (118:114) Ты покров мой и щит мой; на слово Твое уповаю.
115 (118:115) Удалитесь от меня, беззаконные, и буду хранить заповеди Бога моего.
116 (118:116) Укрепи меня по слову Твоему, и буду жить; не посрами меня в надежде моей;
117 (118:117) поддержи меня, и спасусь; и в уставы Твои буду вникать непрестанно.
118 (118:118) Всех, отступающих от уставов Твоих, Ты низлагаешь, ибо ухищрения их – ложь.
119 (118:119) [Как] изгарь, отметаешь Ты всех нечестивых земли; потому я возлюбил откровения Твои.
120 (118:120) Трепещет от страха Твоего плоть моя, и судов Твоих я боюсь.
121 (118:121) Я совершал суд и правду; не предай меня гонителям моим.
122 (118:122) Заступи раба Твоего ко благу [его], чтобы не угнетали меня гордые.
123 (118:123) Истаевают очи мои, ожидая спасения Твоего и слова правды Твоей.
124 (118:124) Сотвори с рабом Твоим по милости Твоей, и уставам Твоим научи меня.
125 (118:125) Я раб Твой: вразуми меня, и познаю откровения Твои.
126 (118:126) Время Господу действовать: закон Твой разорили.
127 (118:127) А я люблю заповеди Твои более золота, и золота чистого.
128 (118:128) Все повеления Твои – все признаю справедливыми; всякий путь лжи ненавижу.
129 (118:129) Дивны откровения Твои; потому хранит их душа моя.
130 (118:130) Откровение слов Твоих просвещает, вразумляет простых.
131 (118:131) Открываю уста мои и вздыхаю, ибо заповедей Твоих жажду.
132 (118:132) Призри на меня и помилуй меня, как поступаешь с любящими имя Твое.
133 (118:133) Утверди стопы мои в слове Твоем и не дай овладеть мною никакому беззаконию;
134 (118:134) избавь меня от угнетения человеческого, и буду хранить повеления Твои;
135 (118:135) осияй раба Твоего светом лица Твоего и научи меня уставам Твоим.
136 (118:136) Из глаз моих текут потоки вод от того, что не хранят закона Твоего.
137 (118:137) Праведен Ты, Господи, и справедливы суды Твои.
138 (118:138) Откровения Твои, которые Ты заповедал, – правда и совершенная истина.
139 (118:139) Ревность моя снедает меня, потому что мои враги забыли слова Твои.
140 (118:140) Слово Твое весьма чисто, и раб Твой возлюбил его.
141 (118:141) Мал я и презрен, [но] повелений Твоих не забываю.
142 (118:142) Правда Твоя – правда вечная, и закон Твой – истина.
143 (118:143) Скорбь и горесть постигли меня; заповеди Твои – утешение мое.
144 (118:144) Правда откровений Твоих вечна: вразуми меня, и буду жить.
145 (118:145) Взываю всем сердцем [моим]: услышь меня, Господи, – и сохраню уставы Твои.
146 (118:146) Призываю Тебя: спаси меня, и буду хранить откровения Твои.
147 (118:147) Предваряю рассвет и взываю; на слово Твое уповаю.
148 (118:148) Очи мои предваряют [утреннюю] стражу, чтобы мне углубляться в слово Твое.
149 (118:149) Услышь голос мой по милости Твоей, Господи; по суду Твоему оживи меня.
150 (118:150) Приблизились замышляющие лукавство; далеки они от закона Твоего.
151 (118:151) Близок Ты, Господи, и все заповеди Твои – истина.
152 (118:152) Издавна узнал я об откровениях Твоих, что Ты утвердил их на веки.
153 (118:153) Воззри на бедствие мое и избавь меня, ибо я не забываю закона Твоего.
154 (118:154) Вступись в дело мое и защити меня; по слову Твоему оживи меня.
155 (118:155) Далеко от нечестивых спасение, ибо они уставов Твоих не ищут.
156 (118:156) Много щедрот Твоих, Господи; по суду Твоему оживи меня.
157 (118:157) Много у меня гонителей и врагов, [но] от откровений Твоих я не удаляюсь.
158 (118:158) Вижу отступников, и сокрушаюсь, ибо они не хранят слова Твоего.
159 (118:159) Зри, как я люблю повеления Твои; по милости Твоей, Господи, оживи меня.
160 (118:160) Основание слова Твоего истинно, и вечен всякий суд правды Твоей.
161 (118:161) Князья гонят меня безвинно, но сердце мое боится слова Твоего.
162 (118:162) Радуюсь я слову Твоему, как получивший великую прибыль.
163 (118:163) Ненавижу ложь и гнушаюсь ею; закон же Твой люблю.
164 (118:164) Семикратно в день прославляю Тебя за суды правды Твоей.
165 (118:165) Велик мир у любящих закон Твой, и нет им преткновения.
166 (118:166) Уповаю на спасение Твое, Господи, и заповеди Твои исполняю.
167 (118:167) Душа моя хранит откровения Твои, и я люблю их крепко.
168 (118:168) Храню повеления Твои и откровения Твои, ибо все пути мои пред Тобою.
169 (118:169) Да приблизится вопль мой пред лице Твое, Господи; по слову Твоему вразуми меня.
170 (118:170) Да придет моление мое пред лице Твое; по слову Твоему избавь меня.
171 (118:171) Уста мои произнесут хвалу, когда Ты научишь меня уставам Твоим.
172 (118:172) Язык мой возгласит слово Твое, ибо все заповеди Твои праведны.
173 (118:173) Да будет рука Твоя в помощь мне, ибо я повеления Твои избрал.
174 (118:174) Жажду спасения Твоего, Господи, и закон Твой – утешение мое.
175 (118:175) Да живет душа моя и славит Тебя, и суды Твои да помогут мне.
176 (118:176) Я заблудился, как овца потерянная: взыщи раба Твоего, ибо я заповедей Твоих не забыл.