1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester.

2 Hoe lang, HEERE, zult Gij mij steeds vergeten? Hoe lang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen?

3 Hoe lang zal ik raadslagen voornemen in mijn ziel, droefenis in mijn hart bij dag? Hoe lang zal mijn vijand over mij verhoogd zijn?

4 Aanschouw, verhoor mij, HEERE, mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape;

5 Opdat niet mijn vijand zegge: Ik heb hem overmocht; mijn tegenpartijders zich verheugen, wanneer ik zou wankelen.

6 Maar ik vertrouw op Uw goedertierenheid; mijn hart zal zich verheugen in Uw heil; ik zal den HEERE zingen, omdat Hij aan mij welgedaan heeft.

1 (12:1) Начальнику хора. Псалом Давида.

2 (12:2) Доколе, Господи, будешь забывать меня вконец, доколе будешь скрывать лице Твое от меня?

3 (12:3) Доколе мне слагать советы в душе моей, скорбь в сердце моем день [и ночь]? Доколе врагу моему возноситься надо мною?

4 (12:4) Призри, услышь меня, Господи Боже мой! Просвети очи мои, да не усну я [сном] смертным;

5 (12:5) да не скажет враг мой: "я одолел его". Да не возрадуются гонители мои, если я поколеблюсь.

6 (12:6) Я же уповаю на милость Твою; сердце мое возрадуется о спасении Твоем;

7 (12:7) воспою Господу, облагодетельствовавшему меня.