1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth.

2 Als ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid! In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt; wees mij genadig, en hoor mijn gebed.

3 Gij, mannen, hoe lang zal mijn eer tot schande zijn? Hoe lang zult gij de ijdelheid beminnen, de leugen zoeken? Sela.

4 Weet toch, dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen, als ik tot Hem roep.

5 Zijt beroerd, en zondigt niet; spreekt in ulieder hart op uw leger, en zijt stil. Sela.

6 Offert offeranden der gerechtigheid, en vertrouwt op den HEERE.

7 Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE!

8 Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd, als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. [ (Psalms 4:9) Ik zal in vrede te zamen nederliggen en slapen; want Gij, o HEERE! alleen zult mij doen zeker wonen. ]

For the Chief Musician; on stringed instruments. A Psalm by David.

1 Answer me when I call, God of my righteousness.

Give me relief from my distress.

Have mercy on me, and hear my prayer.

2 You sons of men, how long shall my glory be turned into dishonor?

Will you love vanity and seek after falsehood? Selah.

3 But know that Yahweh has set apart for himself him who is godly;

Yahweh will hear when I call to him.

4 Stand in awe, and don’t sin.

Search your own heart on your bed, and be still. Selah.

5 Offer the sacrifices of righteousness.

Put your trust in Yahweh.

6 Many say, "Who will show us any good?"

Yahweh, let the light of your face shine on us.

7 You have put gladness in my heart,

more than when their grain and their new wine are increased.

8 In peace I will both lay myself down and sleep,

for you alone, Yahweh, make me live in safety.