1 Davids Schiggajon, dat hij den HEERE gezongen heeft, over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini.

2 HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij.

3 Opdat hij mijn ziel niet rove als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is.

4 HEERE, mijn God, indien ik dat gedaan heb, indien er onrecht in mijn handen is;

5 Indien ik kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had; (ja, ik heb dien gered die mij zonder oorzaak benauwde!)

6 Zo vervolge de vijand mijn ziel, en achterhale ze, en vertrede mijn leven ter aarde, en doe mijn eer in het stof wonen! Sela.

7 Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen.

8 Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte.

9 De HEERE zal den volken recht doen; richt mij, HEERE, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is.

10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God!

11 Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt.

12 God is een rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt.

13 Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en dien bereid.

14 En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen.

15 Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren.

16 Hij heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft.

17 Zijn moeite zal op zijn hoofd wederkeren, en zijn geweld op zijn schedel nederdalen. [ (Psalms 7:18) Ik zal den HEERE loven naar Zijn gerechtigheid, en den Naam des HEEREN, des Allerhoogsten, psalmzingen. ]

A meditation by David, which he sang to Yahweh, concerning the words of Cush, the Benjamite.

1 Yahweh, my God, I take refuge in you.

Save me from all those who pursue me, and deliver me,

2 lest they tear apart my soul like a lion,

ripping it in pieces, while there is no one to deliver.

3 Yahweh, my God, if I have done this,

if there is iniquity in my hands,

4 if I have rewarded evil to him who was at peace with me

(yes, I have delivered him who without cause was my adversary),

5 let the enemy pursue my soul, and overtake it;

yes, let him tread my life down to the earth,

and lay my glory in the dust. Selah.

6 Arise, Yahweh, in your anger.

Lift up yourself against the rage of my adversaries.

Awake for me. You have commanded judgment.

7 Let the congregation of the peoples surround you.

Rule over them on high.

8 Yahweh administers judgment to the peoples.

Judge me, Yahweh, according to my righteousness,

and to my integrity that is in me.

9 Oh let the wickedness of the wicked come to an end,

but establish the righteous;

their minds and hearts are searched by the righteous God.

10 My shield is with God,

who saves the upright in heart.

11 God is a righteous judge,

yes, a God who has indignation every day.

12 If a man doesn’t repent, he will sharpen his sword;

he has bent and strung his bow.

13 He has also prepared for himself the instruments of death.

He makes ready his flaming arrows.

14 Behold, he travails with iniquity.

Yes, he has conceived mischief,

and brought out falsehood.

15 He has dug a hole,

and has fallen into the pit which he made.

16 The trouble he causes shall return to his own head.

His violence shall come down on the crown of his own head.

17 I will give thanks to Yahweh according to his righteousness,

and will sing praise to the name of Yahweh Most High.