1 ALLELUIA. Lodate, servitori del Signore, Lodate il Nome del Signore.

2 Sia benedetto il nome del Signore, Da ora in eterno.

3 Il nome del Signore è lodato Dal sol levante, infino al ponente.

4 Il Signore è eccelso sopra tutte le nazioni, La sua gloria è sopra i cieli.

5 Chi è simile al Signore Iddio nostro, Il quale abita ne’ luoghi altissimi?

6 Che riguarda abbasso In cielo ed in terra;

7 Che rileva il misero dalla polvere, Ed innalza il povero dallo sterco;

8 Per farlo sedere co’ principi, Co’ principi del suo popolo;

9 Che fa abitare in famiglia la donna sterile, Facendola diventar lieta madre di figliuoli? Alleluia

1 Hallelujah! Looft, gij knechten des HEEREN! looft den Naam des HEEREN.

2 De Naam des HEEREN zij geprezen, van nu aan tot in der eeuwigheid.

3 Van den opgang der zon af tot haar nedergang, zij de Naam des HEEREN geloofd.

4 De HEERE is hoog boven alle heidenen, boven de hemelen is Zijn heerlijkheid.

5 Wie is gelijk de HEERE, onze God? Die zeer hoog woont.

6 Die zeer laag ziet, in den hemel en op de aarde.

7 Die den geringe uit het stof opricht, en den nooddruftige uit den drek verhoogt;

8 Om te doen zitten bij de prinsen, bij de prinsen Zijns volks.

9 Die de onvruchtbare doet wonen met een huisgezin, een blijde moeder van kinderen. Hallelujah!