1 Salmo di Davide, dato al capo de’ Musici, in Neghinot, sopra Seminit SIGNORE, non correggermi nella tua ira, E non gastigarmi nel tuo cruccio.
2 Abbi pietà di me, o Signore; perciocchè io son tutto fiacco; Sanami, Signore; perciocchè le mie ossa son tutte smarrite.
3 L’anima mia eziandio è grandemente smarrita; E tu, Signore, infino a quando?
4 Rivolgiti, o Signore; riscuoti l’anima mia; Salvami, per amor della tua benignità.
5 Perciocchè nella morte non v’è memoria di te; Chi ti celebrerà nel sepolcro?
6 Io mi affanno ne’ miei sospiri; Io allago tutta notte il mio letto, E bagno la mia lettiera colle mie lagrime.
7 L’occhio mio è consumato di fastidio; Egli è invecchiato per cagione di tutti i miei nemici
8 Ritraetevi da me, voi tutti operatori d’iniquità; Perciocchè il Signore ha udita la voce del mio pianto.
9 Il Signore ha udita la mia supplicazione; Il Signore ha accettata la mia orazione.
10 Tutti i miei nemici sieno confusi, e grandemente smarriti; Voltin le spalle, e sieno svergognati in un momento
1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth, op de Scheminith.
2 O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid!
3 Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt; genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt.
4 Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoe lange?
5 Keer weder, HEERE, red mijn ziel; verlos mij, om Uwer goedertierenheid wil.
6 Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf?
7 Ik ben moede van mijn zuchten; ik doe mijn bed den gansen nacht zwemmen; ik doornat mijn bedstede met mijn tranen.
8 Mijn oog is doorknaagd van verdriet, is veroud, vanwege al mijn tegenpartijders.
9 Wijkt van mij, al gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord.
10 De HEERE heeft mijn smeking gehoord; de HEERE zal mijn gebed aannemen. [ (Psalms 6:11) Al mijn vijanden zullen zeer beschaamd en verbaasd worden; zij zullen terugkeren, zij zullen in een ogenblik beschaamd worden. ]