1 Give ye thanks unto Jehovah; for he is good; for his loving-kindness {endureth} for ever.

2 Oh let Israel say, that his loving-kindness {endureth} for ever.

3 Oh let the house of Aaron say, that his loving-kindness {endureth} for ever.

4 Oh let them that fear Jehovah say, that his loving-kindness {endureth} for ever.

5 I called upon Jah in distress; Jah answered me {and set me} in a large place.

6 Jehovah is for me, I will not fear; what can man do unto me?

7 Jehovah is for me among them that help me; and I shall see {my desire} upon them that hate me.

8 It is better to trust in Jehovah than to put confidence in man;

9 It is better to trust in Jehovah than to put confidence in nobles.

10 All nations encompassed me; but in the name of Jehovah have I destroyed them.

11 They encompassed me, yea, encompassed me; but in the name of Jehovah have I destroyed them.

12 They encompassed me like bees; they are quenched as the fire of thorns: for in the name of Jehovah have I destroyed them.

13 Thou hast thrust hard at me that I might fall; but Jehovah helped me.

14 My strength and song is Jah, and he is become my salvation.

15 The voice of triumph and salvation is in the tents of the righteous: the right hand of Jehovah doeth valiantly;

16 The right hand of Jehovah is exalted, the right hand of Jehovah doeth valiantly.

17 I shall not die, but live, and declare the works of Jah.

18 Jah hath chastened me sore; but he hath not given me over unto death.

19 Open to me the gates of righteousness: I will enter into them; Jah will I praise.

20 This is the gate of Jehovah: the righteous shall enter therein.

21 I will give thee thanks, for thou hast answered me, and art become my salvation.

22 {The} stone which the builders rejected hath become the head of the corner:

23 This is of Jehovah; it is wonderful in our eyes.

24 This is the day that Jehovah hath made; we will rejoice and be glad in it.

25 Oh save, Jehovah, I beseech thee; Jehovah, I beseech thee, oh send prosperity!

26 Blessed be he that cometh in the name of Jehovah. We have blessed you out of the house of Jehovah.

27 Jehovah is *God, and he hath given us light: bind the sacrifice with cords, -up to the horns of the altar.

28 Thou art my *God, and I will give thee thanks; my God, I will exalt thee.

29 Give ye thanks unto Jehovah; for he is good; for his loving-kindness {endureth} for ever.

1 Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

2 Dat Israel nu zegge, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is.

3 Het huis van Aaron zegge nu, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is.

4 Dat degenen, die den HEERE vrezen, nu zeggen, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is.

5 Uit de benauwdheid heb ik den HEERE aangeroepen; de HEERE heeft mij verhoord, stellende mij in de ruimte.

6 De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen?

7 De HEERE is bij mij onder degenen, die mij helpen; daarom zal ik mijn lust zien aan degenen, die mij haten.

8 Het is beter tot den HEERE toevlucht te nemen, dan op den mens te vertrouwen.

9 Het is beter tot den HEERE toevlucht te nemen, dan op prinsen te vertrouwen.

10 Alle heidenen hadden mij omringd; het is in den Naam des HEEREN, dat ik ze verhouwen heb.

11 Zij hadden mij omringd, ja, zij hadden mij omringd; het is in den Naam des HEEREN, dat ik ze verhouwen heb.

12 Zij hadden mij omringd als bijen; zij zijn uitgeblust als een doornenvuur; het is in den Naam des HEEREN, dat ik ze verhouwen heb.

13 Gij hadt mij zeer hard gestoten, tot vallens toe, maar de HEERE heeft mij geholpen.

14 De HEERE is mijn Sterkte en Psalm, want Hij is mij tot heil geweest.

15 In de tenten der rechtvaardigen is een stem des gejuichs en des heils; de rechterhand des HEEREN doet krachtige daden.

16 De rechterhand des HEEREN is verhoogd; de rechterhand des HEEREN doet krachtige daden.

17 Ik zal niet sterven, maar leven; en ik zal de werken des HEEREN vertellen.

18 De HEERE heeft mij wel hard gekastijd; maar Hij heeft mij ter dood niet overgegeven.

19 Doet mij de poorten der gerechtigheid open, ik zal daardoor ingaan, ik zal den HEERE loven.

20 Dit is de poort des HEEREN, door dewelke de rechtvaardigen zullen ingaan.

21 Ik zal U loven, omdat Gij mij verhoord hebt, en mij tot heil geweest zijt.

22 De steen, dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden.

23 Dit is van den HEERE geschied, en het is wonderlijk in onze ogen.

24 Dit is de dag, dien de HEERE gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen, en verblijd zijn.

25 Och HEERE! geef nu heil; och HEERE! geef nu voorspoed.

26 Gezegend zij hij, die daar komt in den Naam des HEEREN! Wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN.

27 De HEERE is God, Die ons licht gegeven heeft. Bindt het feest offer met touwen tot aan de hoornen van het altaar.

28 Gij zijt mijn God, daarom zal ik U loven; o mijn God! ik zal U verhogen.

29 Loof den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.