2 (H57:3) Minä huudan Jumalaa, Korkeinta, avukseni, Jumalaa, joka vie minun asiani päätökseen.
3 (H57:4) Hän lähettää taivaasta minulle pelastuksen, kun minua herjaavat minun polkijani. Sela. Jumala lähettää armonsa ja totuutensa.
4 (H57:5) Minun sieluni on jalopeurain keskellä, minun täytyy maata tultasuitsevaisten seassa, ihmisten, joiden hampaat ovat keihäitä ja nuolia ja joiden kieli on terävä miekka.
5 (H57:6) Korota itsesi yli taivasten, Jumala, ja kunniasi yli kaiken maan.
6 (H57:7) Verkon he virittivät minun askelteni tielle, painoivat minun sieluni maahan, kaivoivat eteeni kuopan, mutta itse he siihen suistuivat. Sela.
7 (H57:8) Jumala, minun sydämeni on valmis, minun sydämeni on valmis: minä tahdon veisata ja soittaa.
8 (H57:9) Heräjä, minun sieluni; heräjä, harppu ja kannel. Minä tahdon herättää aamuruskon.
9 (H57:10) Herra, sinua minä kiitän kansojen joukossa, veisaan sinun kiitostasi kansakuntien keskellä.
10 (H57:11) Sillä suuri on sinun armosi ja ulottuu hamaan taivaisiin, ja sinun totuutesi pilviin asti.
11 (H57:12) Korota itsesi yli taivasten, Jumala, ja kunniasi yli kaiken maan.
1 Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk.
2 Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.
3 Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden zal.
4 Hij zal van den hemel zenden, en mij verlossen, te schande makende dengene, die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden.
5 Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.
6 Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.
7 Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden in gevallen. Sela.
8 Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.
9 Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken.
10 Ik zal U loven onder de volken, o Heere! ik zal U psalmzingen onder de natien.
11 Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken. [ (Psalms 57:12) Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde. ]