6 (H75:7) Ei tule apua idästä, ei lännestä, ei vuorisesta erämaasta,

7 (H75:8) vaan Jumala on se, joka tuomitsee: yhden hän alentaa, toisen ylentää.

8 (H75:9) Sillä Herran kädessä on malja, joka vaahtoaa täynnänsä höystettyä viiniä, ja siitä hän kaataa; kaikkien maan jumalattomien täytyy se juoda, särpiä pohjasakkaa myöten.

9 (H75:10) Mutta minä julistan iäti, veisaan kiitosta Jaakobin Jumalalle.

10 (H75:11) Ja kaikki jumalattomien sarvet minä katkaisen; korkealle kohoavat vanhurskaan sarvet.

1 Voor den opperzangmeester, Altascheth; een psalm, een lied, voor Asaf.

2 Wij loven U, o God; wij loven, dat Uw Naam nabij is; men vertelt Uw wonderen.

3 Als ik het bestemde ambt zal ontvangen hebben, zo zal ik gans recht richten.

4 Het land en al zijn inwoners waren versmolten; maar ik heb zijn pilaren vastgemaakt. Sela.

5 Ik heb gezegd tot de onzinnigen: Weest niet onzinnig; en tot de goddelozen: Verhoogt den hoorn niet.

6 Verhoogt uw hoorn niet omhoog; spreekt niet met stijven hals.

7 Want het verhogen komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn;

8 Maar God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen.

9 Want in des HEEREN hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesemen uitzuigende drinken.

10 En ik zal het in eeuwigheid verkondigen; ik zal den God Jakobs psalmzingen. [ (Psalms 75:11) En ik zal alle hoornen der goddelozen afhouwen; de hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden. ]