2 (H60:4) Sinä saatoit maan järkkymään ja halkeilemaan, korjaa sen repeämät, sillä se horjuu.
3 (H60:5) Sinä olet antanut kansasi nähdä kovia päiviä; olet juottanut meitä päihdyttävällä viinillä.
4 (H60:6) Mutta sinä olet antanut lipun niille, jotka sinua pelkäävät, että he kokoontuisivat sen turviin, jousta pakoon. Sela.
5 (H60:7) Että sinun rakkaasi pelastetuiksi tulisivat, auta oikealla kädelläsi ja vastaa meille.
6 (H60:8) Jumala on puhunut pyhäkössänsä! Minä riemuitsen, minä jaan Sikemin ja mittaan Sukkotin laakson.
7 (H60:9) Minun on Gilead, minun on Manasse, Efraim on minun pääni suojus, Juuda minun valtikkani.
8 (H60:10) Mooab on minun pesuastiani, Edomiin minä viskaan kenkäni; Filistea, nosta minulle riemuhuuto.
9 (H60:11) Kuka vie minut varustettuun kaupunkiin? Kuka saattaa minut Edomiin?
10 (H60:12) Etkö sinä, Jumala, hyljännyt meitä? Et lähtenyt, Jumala, meidän sotajoukkojemme kanssa!
11 (H60:13) Anna meille apu ahdistajaa vastaan, sillä turha on ihmisten apu.
12 (H60:14) Jumalan voimalla me teemme väkeviä tekoja; hän tallaa meidän vihollisemme maahan.
1 Een gouden kleinood van David tot lering, voor den opperzangmeester, op Schusan Eduth;
2 Als hij gevochten had met de Syriers van Mesopotamie, en met de Syriers van Zoba; en Joab wederkwam, en de Edomieten sloeg in het Zoutdal, twaalf duizend.
3 O God! Gij hadt ons verstoten, Gij hadt ons gescheurd, Gij zijt toornig geweest; keer weder tot ons.
4 Gij hebt het land geschud, Gij hebt het gespleten; genees zijn breuken, want het wankelt.
5 Gij hebt Uw volk een harde zaak doen zien; Gij hebt ons gedrenkt met zwijmelwijn.
6 Maar nu hebt Gij dengenen, die U vrezen, een banier gegeven, om die op te werpen, vanwege de waarheid. Sela.
7 Opdat Uw beminden zouden bevrijd worden; geef heil door Uw rechterhand, en verhoor ons.
8 God heeft gesproken in Zijn heiligdom; dies zal ik van vreugde opspringen; ik zal Sichem delen, en het dal van Sukkoth zal ik afmeten.
9 Gilead is mijn, en Manasse is mijn, en Efraim is de sterkte mijns hoofds; Juda is mijn wetgever.
10 Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen! juich over mij, o gij Palestina!
11 Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
12 Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt, en niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten? [ (Psalms 60:13) Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, want 's mensen heil is ijdelheid. ] [ (Psalms 60:14) In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders vertreden. ]