1 Een gebed van David. HEERE! neig Uw oor, verhoor mij; want ik ben ellendig en nooddruftig.

2 Bewaar mijn ziel, want ik ben Uw gunstgenoot, o Gij, mijn God! verlos Uw knecht die op U betrouwt.

3 Zijt mij genadig, HEERE! want ik roep tot U den gansen dag.

4 Verheug de ziel Uws knechts; want tot U, HEERE! verhef ik mijn ziel.

5 Want Gij, HEERE! zijt goed, en gaarne vergevende, en van grote goedertierenheid allen, die U aanroepen.

6 HEERE! neem mijn gebed ter ore, en merk op de stem mijner smekingen.

7 In den dag mijner benauwdheid roep ik U aan, want Gij verhoort mij.

8 Onder de goden is niemand U gelijk, Heere! en er zijn geen gelijk Uw werken.

9 Al de heidenen, Heere! die Gij gemaakt hebt, zullen komen, en zullen zich voor Uw aanschijn nederbuigen, en Uw Naam eren.

10 Want Gij zijt groot, en doet wonderwerken; Gij alleen zijt God.

11 Leer mij, HEERE! Uw weg; ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams.

12 Heere, mijn God! ik zal U met mijn ganse hart loven, en ik zal Uw Naam eren in eeuwigheid;

13 Want Uw goedertierenheid is groot over mij; en Gij hebt mijn ziel uit het onderste des grafs uitgerukt.

14 O God! de hovaardigen staan tegen mij op, en de vergaderingen der tirannen zoeken mijn ziel; en zij stellen U niet voor hun ogen.

15 Maar Gij, Heere! zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig, en groot van goedertierenheid en waarheid.

16 Wend U tot mij, en zijt mij genadig, geef Uw knecht Uw sterkte, en verlos den zoon Uwer dienstmaagd.

17 Doe aan mij een teken ten goede, opdat het mijn haters zien, en beschaamd worden, als Gij, HEERE! mij geholpen, en mij getroost zult hebben.

1 Prière de David. Éternel, prête l'oreille, exauce-moi, car je suis affligé et misérable.

2 Garde mon âme, car je suis de ceux qui t'aiment; ô toi, mon Dieu, sauve ton serviteur qui se confie en toi!

3 Aie pitié de moi, Seigneur; car je crie à toi tout le jour.

4 Réjouis l'âme de ton serviteur; car j'élève mon âme à toi, Seigneur.

5 Car tu es bon et clément, Seigneur, et plein de bonté pour tous ceux qui t'invoquent.

6 Écoute, ô Éternel, ma prière, et sois attentif à la voix de mes supplications!

7 Je t'invoque au jour de ma détresse; car tu m'exauces.

8 Seigneur, nul entre les dieux (Elohim=les puissants) n'est comme toi, et il n'y a point d'œuvres telles que les tiennes.

9 Toutes les nations que tu as faites, viendront se prosterner devant toi, Seigneur, et glorifieront ton nom.

10 Car tu es grand, et tu fais des choses merveilleuses; tu es Dieu, toi seul.

11 Éternel, enseigne-moi ta voie, je marcherai dans ta vérité; lie mon cœur à la crainte de ton nom.

12 Je te louerai de tout mon cœur, Seigneur mon Dieu, et je glorifierai ton nom à toujours.

13 Car ta bonté est grande envers moi, et tu as retiré mon âme du Sépulcre profond.

14 O Dieu, des orgueilleux se lèvent contre moi, et une troupe de gens violents, qui ne t'ont pas devant les yeux, cherche ma vie.

15 Mais toi, Seigneur, tu es un Dieu de compassion, de grâce et de persévérance, plein de miséricorde et de vérité.

16 Tourne-toi vers moi et aie pitié de moi; donne ta force à ton serviteur; délivre le fils de ta servante.

17 Accorde-moi un signe de ta faveur, et que ceux qui me haïssent le voient et soient confus, parce que toi, ô Éternel, tu m'auras aidé et tu m'auras consolé.