1 En bønn av en elendig, når han vansmekter og utøser sin sorg for Herrens åsyn.

2 Herre, hør min bønn og la mitt rop komme til dig!

3 Skjul ikke ditt åsyn for mig på den dag jeg er i nød! Bøi ditt øre til mig! På den dag jeg roper, skynd dig å svare mig!

4 For mine dager er faret bort som en røk, og mine ben er forbrent som en brand.

5 Mitt hjerte er stukket som en urt og fortørket; for jeg har glemt å ete mitt brød.

6 For mine lydelige sukks skyld henger mine ben ved mitt kjøtt.

7 Jeg ligner pelikanen i ørkenen, jeg er som uglen på øde steder.

8 Jeg våker og er blitt som en enslig fugl på taket.

9 Hele dagen spotter mine fiender mig; de som raser mot mig, sverger ved mig*. / {* JES 65, 15.}

10 For jeg eter aske som brød og blander min drikk med gråt

11 for din vredes og din harmes skyld; for du har løftet mig op og kastet mig bort.

12 Mine dager er som en hellende skygge, og selv visner jeg som en urt.

13 Men du, Herre, du troner til evig tid, og ditt minne varer fra slekt til slekt.

14 Du vil reise dig, du vil forbarme dig over Sion; for det er tiden til å være det nådig, timen er kommet.

15 For dine tjenere elsker dets stener, og de ynkes over dets støv.

16 Og hedningene skal frykte Herrens navn, og alle jordens konger din herlighet.

17 For Herren har bygget Sion, han har åpenbaret sig i sin herlighet.

18 Han har vendt sig til de hjelpeløses bønn, og han har ikke foraktet deres bønn.

19 Dette skal bli opskrevet for den kommende slekt, og det folk som skal skapes, skal love Herren.

20 For han har sett ned fra sin hellige høide, Herren har fra himmelen skuet til jorden

21 for å høre den fangnes sukk, for å løse dødens barn,

22 forat de i Sion skal forkynne Herrens navn og hans pris i Jerusalem,

23 når de samler sig, folkeslagene og rikene, for å tjene Herren.

24 Han har bøiet min kraft på veien, han har forkortet mine dager.

25 Jeg sier: Min Gud, ta mig ikke bort midt i mine dager! Dine år varer fra slekt til slekt.

26 Fordum grunnfestet du jorden, og himlene er dine henders gjerning.

27 De skal forgå, men du blir stående; de skal alle eldes som et klæde, som et klædebon omskifter du dem, og de omskiftes,

28 men du er den samme, og dine år får ingen ende.

29 Dine tjeneres barn skal bo i ro, og deres avkom skal stå fast for ditt åsyn.

1 Een gebed des verdrukten, als hij overstelpt is, en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN.

2 O HEERE! hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen.

3 Verberg Uw aangezicht niet voor mij, neig Uw oor tot mij ten dage mijner benauwdheid; ten dagen als ik roep, verhoor mij haastelijk.

4 Want mijn dagen zijn vergaan als rook, en mijn gebeenten zijn uitgebrand als een haard.

5 Mijn hart is geslagen en verdord als gras, zodat ik vergeten heb mijn brood te eten.

6 Mijn gebeente kleeft aan mijn vlees, vanwege de stem mijns zuchtens.

7 Ik ben een roerdomp der woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een steenuil der wildernissen.

8 Ik waak, en ben geworden als een eenzame mus op het dak.

9 Mijn vijanden smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij mij.

10 Want ik eet as als brood, en vermeng mijn drank met tranen.

11 Vanwege Uw verstoordheid en Uw groten toorn; want Gij hebt mij verheven, en mij weder nedergeworpen.

12 Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras.

13 Maar Gij, HEERE! blijft in eeuwigheid, en Uw gedachtenis van geslacht tot geslacht.

14 Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen.

15 Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis.

16 Dan zullen de heidenen den Naam des HEEREN vrezen, en alle koningen der aarde Uw heerlijkheid.

17 Als de HEERE Sion zal opgebouwd hebben, in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn,

18 Zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed;

19 Dat zal geschreven worden voor het navolgende geslacht; en het volk, dat geschapen zal worden, zal den HEERE loven;

20 Omdat Hij uit de hoogte Zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts gezien; dat de HEERE uit den hemel op de aarde geschouwd zal hebben;

21 Om het zuchten der gevangenen te horen, om los te maken de kinderen des doods;

22 Opdat men den Naam des HEEREN vertelle te Sion, en Zijn lof te Jeruzalem;

23 Wanneer de volken samen zullen vergaderd worden, ook de koninkrijken, om den HEERE te dienen.

24 Hij heeft mijn kracht op den weg ter nedergedrukt; mijn dagen heeft Hij verkort.

25 Ik zeide: Mijn God! neem mij niet weg in het midden mijner dagen; Uw jaren zijn van geslacht tot geslacht.

26 Gij hebt voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen;

27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven; en zij alle zullen als een kleed verouden; Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn.

28 Maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet geeindigd worden. [ (Psalms 102:29) De kinderen Uwer knechten zullen wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden. ]