1 Hvorfor larmer hedningene og grunder folkene på det som fåfengt er?
2 Jordens konger reiser sig, og fyrstene rådslår sammen mot Herren og mot hans salvede:
3 La oss sprenge deres bånd og kaste deres rep av oss!
4 Han som troner i himmelen, ler, Herren spotter dem.
5 Så taler han til dem i sin vrede, og i sin harme forferder han dem:
6 Og jeg har dog innsatt min konge på Sion, mitt hellige berg!
7 Jeg vil kunngjøre hvad fastsatt er: Herren sa til mig: Du er min sønn, jeg har født dig idag.
8 Begjær av mig! Så vil jeg gi dig hedningene til arv og jordens ender til eie.
9 Du skal knuse dem med jernstav; som en pottemakers kar skal du sønderslå dem.
10 Og nu, I konger, gå viselig frem! La eder advare, I dommere på jorden!
11 Tjen Herren med frykt og juble med beven!
12 Kyss* Sønnen, forat han ikke skal bli vred, og I gå til grunne på veien! For snart kunde hans vrede optendes. Salige er alle de som tar sin tilflukt til ham**. / {* d.e. hyld, 1SA 10, 1.} / {** SLM 34, 9; 84, 13.}
1 Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid?
2 De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende:
3 Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.
4 Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten.
5 Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken.
6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid.
7 Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting.
9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat.
10 Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters der aarde!
11 Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving.
12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.