1 Een psalm van David. Ik zal van goedertierenheid en recht zingen; U zal ik psalmzingen, o HEERE!
2 Ik zal verstandelijk handelen in den oprechten weg; wanneer zult Gij tot mij komen? Ik zal in het midden mijns huizes wandelen, in oprechtigheid mijns harten.
3 Ik zal geen Belials-stuk voor mijn ogen stellen; ik haat het doen der afvalligen, het zal mij niet aankleven.
4 Het verkeerde hart zal van mij wijken; den boze zal ik niet kennen.
5 Die zijn naaste in het heimelijke achterklapt; dien zal ik verdelgen; die hoog van ogen is, en trots van hart, die zal ik niet vermogen.
6 Mijn ogen zullen zijn op de getrouwen in het land, dat zij bij mij zitten; die in den oprechten weg wandelt, die zal mij dienen.
7 Wie bedrog pleegt, zal binnen mijn huis niet blijven; die leugenen spreekt, zal voor mijn ogen niet bevestigd worden.
8 Allen morgen zal ik alle goddelozen des lands verdelgen, om uit de stad des HEEREN alle werkers der ongerechtigheid uit te roeien.
1 我要歌唱慈爱和公正; 耶和华啊! 我要向你歌颂。(本节在《马索拉抄本》包括细字标题)
2 我要小心谨慎行正直的路; 你什么时候才到我这里来呢?我要在我的家中, 以正直的心行事。
3 邪恶的事, 我都不摆在眼前; 离开正路的人所作的事, 我都恨恶, 决不容这些沾染我。
4 狡诈的心思, 我要远离; 邪恶的事, 我不参与。
5 暗中诽谤邻舍的, 我必把他灭绝; 眼目高傲, 心里骄横的, 我必不容忍他。
6 我的眼目必看顾国中的诚实人, 使他们与我同住; 行为正直的, 必要侍候我。
7 行诡诈的, 必不得住在我的家里; 说谎话的, 必不能在我眼前坚立。
8 我每日早晨必灭绝国中所有的恶人, 好把所有作孽的人都从耶和华的城里剪除。