1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth.
2 O God! hoor mijn geschrei, merk op mijn gebed.
3 Van het einde des lands roep ik tot U als mijn hart overstelpt is; leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn.
4 Want Gij zijt mij een Toevlucht geweest, een sterke Toren voor den vijand.
5 Ik zal in Uw hut verkeren in eeuwigheden; ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene Uwer vleugelen. Sela.
6 Want Gij, o God! hebt gehoord naar mijn geloften; Gij hebt mij gegeven de erfenis dergenen, die Uw Naam vrezen.
7 Gij zult dagen tot des konings dagen toedoen; zijn jaren zullen zijn als van geslacht tot geslacht;
8 Hij zal eeuwiglijk voor Gods aangezicht zitten; bereid goedertierenheid en waarheid, dat zij hem behoeden. [ (Psalms 61:9) Zo zal ik Uw Naam psalmzingen in eeuwigheid; opdat ik mijn geloften betale, dag bij dag. ]
1 神啊! 求你听我的呼求, 留心听我的祷告。
2 我内心沮丧的时候, 我从地极向你呼求; 求你领我到那比我更高的磐石上面去。
3 因为你作过我的避难所, 作过我逃避仇敌的坚固堡垒。
4 我要永远住在你的帐棚里, 投靠在你翅膀下的隐密处。(细拉)
5 神啊! 你听了我所许的愿; 你把产业赐给敬畏你名的人。
6 愿你增添王的寿数; 愿他的年日世世无穷。
7 愿他在 神面前永远作王; 愿你指派慈爱和诚实保护他。
8 这样, 我要永远歌颂你的名, 并且天天还我向你所许的愿。