1 Een psalm van Asaf. O God! Heidenen zijn gekomen in Uw erfenis; zij hebben den tempel Uwer heiligheid verontreinigd; zij hebben Jeruzalem tot steenhopen gesteld.

2 Zij hebben de dode lichamen Uwer knechten aan het gevogelte des hemels tot spijs gegeven; het vlees Uwer gunstgenoten aan het gedierte des lands.

3 Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten; en er was niemand, die hen begroef.

4 Wij zijn onzen naburen een smaadheid geworden; een spot en schimp dien, die rondom ons zijn.

5 Hoe lang, HEERE? Zult Gij eeuwiglijk toornen? Zal Uw ijver als vuur branden?

6 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de koninkrijken, die Uw Naam niet aanroepen.

7 Want men heeft Jakob opgegeten, en zij hebben zijn liefelijke woning verwoest.

8 Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen; want wij zijn zeer dun geworden.

9 Help ons, o God onzes heils! ter oorzake van de eer Uws Naams; en red ons, en doe verzoening over onze zonden, om Uws Naams wil.

10 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden.

11 Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms.

12 En geef onze naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere! gesmaad hebben.

13 Zo zullen wij, Uw volk en de schapen Uwer weide, U loven in eeuwigheid, van geslacht tot geslacht; wij zullen Uw roem vertellen.

1 神啊! 外族人侵入你的产业, 污秽了你的圣殿, 使耶路撒冷成为废墟。(本节在《马索拉抄本》包括细字标题)

2 他们把你仆人的尸首, 给空中的飞鸟啄食; 把你圣民的肉, 给地上的野兽吞噬。

3 他们在耶路撒冷的周围把圣民的血像水一般倒出, 没有人埋葬他们。

4 我们成为邻国羞辱的对象, 成为四周的人嗤笑和讥刺的目标。

5 耶和华啊! 要到几时呢?你要永远怀怒吗?你的愤恨要像火焚烧吗?

6 愿你把你的烈怒, 倾倒在不认识你的外族人, 和不求告你名的列国身上。

7 因为他们吞吃了雅各, 使他的住处荒凉。

8 求你不要记住我们祖先的罪孽; 愿你的怜悯快快临到我们, 因为我们落到极卑微的地步。

9 拯救我们的 神啊! 求你因你名的荣耀帮助我们; 为你名的缘故, 搭救我们, 赦免我们的罪。

10 为什么容外族人说: "他们的 神在哪里呢?"愿我们亲眼看见你在列邦中, 使人知道你要为你仆人所流的血伸冤。

11 愿被囚的人的唉哼, 达到你面前; 愿你用你的大能, 使那些已定死罪的人可以存留。

12 主啊! 愿你把我们邻国羞辱你的羞辱, 七倍归还在他们身上。

13 这样, 我们作你的子民, 作你牧场上的羊的, 要永远称谢你; 我们要世世代代述说你可称颂的事。