1 Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op Machalath.
2 De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God; zij verderven het, en zij bedrijven gruwelijk onrecht; er is niemand, die goed doet.
3 God heeft van den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht.
4 Een ieder van hen is teruggekeerd, te zamen zijn zij stinkende geworden, er is niemand, die goed doet, ook niet een.
5 Hebben dan de werkers der ongerechtigheid geen kennis, die Mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen God niet aan.
6 Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard geworden, waar geen vervaardheid was; want God heeft de beenderen desgenen, die u belegerde, verstrooid; gij hebt hen beschaamd gemaakt, want God heeft hen verworpen. [ (Psalms 53:7) Och, dat Israels verlossingen uit Sion kwamen! Als God de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn. ]
1 愚顽人心里说: "没有 神。"他们都是败坏, 行了可憎的不义; 没有一个行善的。
2 神从天上察看世人, 要看看有明慧的没有, 有寻求 神的没有,
3 他们各人都偏离了正道, 一同变成污秽; 没有行善的, 连一个也没有。
4 作恶的都是无知的吗?他们吞吃我的子民好像吃饭一样, 并不求告 神。
5 他们在无可惊惧的时候, 必大大震惊; 因为 神把那些扎营攻击你的人的骨头击散了; 他们蒙羞受辱, 因为 神弃绝了他们。
6 但愿以色列的救恩从锡安而出; 神给他子民带来复兴的时候(" 神给他子民带来复兴的时候"或译: " 神把他被掳的子民带回来的时候"), 雅各要快乐, 以色列要欢喜。