1 Aleph. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan.
2 Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken;
3 Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen.
4 HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal.
5 Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren!
6 Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden.
7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben.
8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer.
9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord.
10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.
11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.
12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen.
13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds.
14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom.
15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten.
16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten.
17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware.
18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.
19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet.
20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd.
21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen.
22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden.
23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht.
24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden.
25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.
26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen.
27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte.
28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord.
29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet.
30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld.
31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet.
32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben.
33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe.
34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte.
35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.
36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid.
37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen.
38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is.
39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed.
40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid.
41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging;
42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.
43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.
44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.
45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen.
47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.
48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.
49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.
50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.
51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.
52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.
53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.
54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen.
55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.
56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren.
58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging.
59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.
60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden.
61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten.
62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid.
63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden.
64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen.
65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord.
66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd.
67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.
68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.
69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte.
70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet.
71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde.
72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver.
73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere.
74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.
75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.
76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.
77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking.
78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.
79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen.
80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.
81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt.
82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?
83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten.
84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers?
85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet.
86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij.
87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten.
88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.
89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.
90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;
91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten.
92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan.
93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.
94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.
95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen.
96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd.
97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag.
98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij.
99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.
100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.
102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.
103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond!
104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.
105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.
106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.
107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord.
108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten.
109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.
110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.
111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.
112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.
113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.
114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.
115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.
116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope.
117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.
118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.
119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief.
120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.
123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
124 Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.
125 Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.
126 Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken.
127 Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.
128 Daarom heb ik alle Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat.
129 Pe. Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel.
130 De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.
131 Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden.
132 Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.
133 Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.
134 Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.
135 Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.
136 Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.
137 Tsade. HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.
138 Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.
139 Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.
140 Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.
141 Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.
142 Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.
143 Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.
144 De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.
145 Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.
146 Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.
147 Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.
148 Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.
149 Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht.
150 Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.
151 Maar Gij, HEERE! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.
152 Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.
153 Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.
154 Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend, naar Uw toezegging.
155 Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.
156 HEERE! Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten.
157 Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.
158 Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.
159 Zie aan, dat ik Uw bevelen lief heb, o HEERE! maak mij levend naar Uw goedertierenheid.
160 Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.
161 Schin. De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.
162 Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een, die een groten buit vindt.
163 Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief.
164 Ik loof U zeven maal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid.
165 Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot.
166 O HEERE! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
167 Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.
168 Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want al mijn wegen zijn voor U.
169 Thau. O HEERE! laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord.
170 Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, red mij naar Uw toezegging.
171 Mijn lippen zullen Uw lof overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben.
172 Mijn tong zal spraak houden van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid.
173 Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren.
174 O HEERE! ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking.
175 Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen.
176 Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.
1 行为完全, 遵行耶和华律法的, 都是有福的。
2 谨守他的法度, 全心寻求他的, 都是有福的。
3 他们不作不义的事; 他们遵行他的道。
4 你曾把你的训词吩咐我们, 要我们殷勤遵守。
5 但愿我的道路坚定, 为要遵守你的律例。
6 我重视你的一切诫命, 就不至于羞愧。
7 我学会了你公义的法则, 就以正直的心称谢你。
8 我必遵守你的律例, 求你不要把我弃绝。
9 少年人用什么洁净自己的行为呢?就是要遵守你的话。
10 我一心寻求你, 求你不要容我偏离你的诫命。
11 我把你的话藏在心里, 免得我得罪你。
12 耶和华啊! 你是该受称颂的; 求你把你的律例教导我。
13 我用嘴唇传扬从你口中所出的一切典章。
14 我喜欢你法度定下的道路, 如同喜欢一切财富。
15 我要默想你的训词, 重视你的道路。
16 我喜爱你的律例, 我不会忘记你的话。
17 求你恩待你的仆人, 使我可以活着, 也可以谨守你的话。
18 求你开我的眼睛, 使我能看出你律法的奇妙。
19 我是在世上作寄居的, 求你不要向我隐瞒你的命令。
20 我常常切慕你的典章, 以致我心力交瘁。
21 那些受咒诅的傲慢人, 和那些偏离了你诫命的人, 你必斥责他们。
22 求你除去我所受的羞辱和藐视, 因为我遵守你的法度。
23 虽有作领袖的坐着毁谤我, 你的仆人却默想你的律例。
24 你的法度是我的喜乐, 是我的谋士。
25 我快要归回尘土, 求你按着你的话把我救活过来。
26 我陈明我所行的, 你就应允了我; 求你把你的律例教导我。
27 求你使我明白你的训词, 我就默想你的奇妙。
28 我因愁苦而流泪, 求你照着你的话使我坚强。
29 求你使我离开虚谎的路, 施恩把你的律法赐给我。
30 我拣选了信实的道路, 我把你的典章摆在我面前。
31 我紧守你的法度, 耶和华啊! 求你不要使我蒙羞。
32 因为你使我的心舒畅, 我就跑在你诫命的路上。
33 耶和华啊! 求你把你的律例指教我, 我必遵守到底。
34 求你赐我悟性, 我好遵守你的律法, 我必一心谨守。
35 求你领我走在你诫命的路上, 因为这是我喜悦的。
36 求你使我的心倾向你的法度, 不倾向不义之财。
37 求你使我转眼不看虚空的事; 又使我在你的道中存活。
38 求你向你的仆人实践你的诺言, 就是你向敬畏你的人所应许的。
39 求你使我所怕的羞辱离开我, 因为你的典章都是美好的。
40 我切慕你的训词, 求你使我活在你的公义中。
41 耶和华啊! 愿你照着你的应许, 使你的慈爱、你的救恩临到我。
42 我就有话回答那羞辱我的, 因为我倚靠你的话。
43 求你使真理的话总不离开我的口, 因为我仰望你的典章。
44 我要常常谨守你的律法, 直到永远。
45 我必行在宽阔之处, 因为我一向寻求你的训词。
46 我在君王面前讲论你的法度, 也不以为耻。
47 我要以你的诫命为乐, 这些诫命是我所爱的。
48 我又要向你的诫命举手, 这些诫命是我所爱的; 我也要默想你的律例。
49 求你记念你向你仆人应许的话, 因为你使我有盼望。
50 你的应许使我存活; 这就是我在困苦中的安慰。
51 骄傲的人苛刻地讥诮我, 我却没有偏离你的律法。
52 耶和华啊! 我思念你在古时赐下的典章, 我就得了安慰。
53 因为恶人离弃你的律法, 我就非常忿怒。
54 在我寄居的住所里, 你的律例成了我的诗歌。
55 耶和华啊! 我在夜间记念你的名, 我要谨守你的律法。
56 我这样作, 是因为我遵守你的训词。
57 耶和华啊! 你是我的业分, 我曾说我要谨守你的话。
58 我曾一心向你乞恩, 愿你照着你的应许恩待我。
59 我思想我所行的道路, 就转回脚步归向你的法度。
60 我赶快谨守你的命令, 不敢耽延。
61 恶人的绳索虽然捆绑我, 我却不忘记你的律法。
62 因你公义的典章, 我半夜起来称谢你。
63 凡是敬畏你, 谨守你训词的, 我都与他们为友。
64 耶和华啊! 你的慈爱遍满大地; 求你把你的律例教导我。
65 耶和华啊! 你向来照着你的话, 善待你的仆人。
66 求你把聪明和知识指教我, 因为我信靠你的命令。
67 我受苦以先, 犯了错误; 现在我谨守你的话。
68 你本是良善的, 你所行的也是良善的; 求你把你的律例教导我。
69 傲慢人用谎言中伤我, 我却一心遵守你的训词。
70 他们的心麻木如同脂油, 我却喜欢你的律法。
71 我受苦是对我有益的, 为要使我学习你的律例。
72 你口中的律法对我有益, 胜过千千万万的金银。
73 你的手造了我, 建立了我; 求你使我有悟性, 可以学习你的命令。
74 愿敬畏你的人看见我就欢喜, 因为我仰望你的话。
75 耶和华啊! 我知道你的判语是公义的, 为了你的信实, 你使我受苦。
76 求你按着你给你仆人的应许, 以你的慈爱安慰我。
77 愿你的怜悯临到我, 使我活着, 因为我喜欢你的律法。
78 愿傲慢人蒙羞, 因为他们以诡诈诬蔑我; 至于我, 我却要默想你的训词。
79 愿敬畏你、知道你法度的人, 都归向我;
80 愿我的心在你的律例上无可指摘, 使我不至蒙羞。
81 我渴望你的救恩以致心力衰竭, 但我仍仰望你的话。
82 我仰望你的应许以致眼睛昏花, 我说: "你什么时候才安慰我呢?"
83 我虽然好像烟熏的皮袋, 我却没有忘记你的律例。
84 你仆人的日子还有多少?你什么时候才向那些逼迫我的人施行审判呢?
85 傲慢人为我掘了坑, 他们就是那些不按着你律法而行的人。
86 你的一切命令都是可信靠的; 他们以诡诈逼迫我, 求你帮助我。
87 他们几乎把我从世上除灭了; 至于我, 我却没有离弃你的训词。
88 求你照着你的慈爱使我存活, 我就必谨守你口中的法度。
89 耶和华啊! 你的话存到永远, 坚立在天上。
90 你的信实存到万代; 你坚立了地, 地就长存。
91 天地照着你的安排存到今日, 因为万有都是你的仆役。
92 如果我不是喜欢你的律法, 就早已在苦难中灭亡了。
93 我永远不会忘记你的训词, 因为你用这些训词使我存活。
94 我是属于你的, 求你拯救我, 因为我寻求你的训词。
95 恶人等待着要把我毁灭, 我却思考你的法度。
96 我看一切圆满的事都有尽头, 只有你的命令是广阔无边的。
97 我多么爱慕你的律法, 终日不住地默想。
98 你的命令使我比我的仇敌更有智慧, 因为你的命令常存在我里面。
99 我比我所有的老师明智, 因为我默想你的法度。
100 我比老年人更明理, 因为我遵守你的训词。
101 我制止我的脚不走任何邪恶的路, 为要谨守你的话。
102 我没有偏离你的典章, 因为你亲自教导了我。
103 你的话语在我的上膛多么甜美, 在我的口中比蜂蜜更甜。
104 我借着你的训词, 得以明白事理; 因此, 我恨恶一切虚谎的道。
105 你的话是我脚前的灯, 是我路上的光。
106 我曾起誓, 并且坚守誓言, 我必遵守你公义的典章。
107 我受苦极重; 耶和华啊! 求你照着你的应许使我存活。
108 耶和华啊! 求你悦纳我口中的甘心祭, 又把你的典章教导我。
109 我的性命常在危险中, 我却没有忘记你的律法。
110 恶人虽然设下陷阱要害我, 我却没有偏离你的训词。
111 我以你的法度为我永远的产业; 因为它们是我心中的喜乐。
112 我专心遵行你的律例, 永不改变, 遵行到底。
113 我恨恶心怀二意的人, 我却喜爱你的律法。
114 你是我的避难所, 我的盾牌; 我仰望你的话。
115 作恶的人哪! 你们离开我吧, 好让我遵守我 神的命令。
116 求你照着你的应许扶持我, 使我存活; 不要使我因仰望你而蒙羞。
117 求你扶持我, 我就必得救; 我必常常重视你的律例。
118 偏离你的律例的, 你都把他们弃绝; 他们的诡诈是徒然的。
119 世上所有的恶人, 你都把他们除灭, 如同除去渣滓, 因此我喜爱你的法度。
120 我因惧怕你而战栗; 我畏惧你的审判。
121 我曾秉公行义; 求你不要把我撇下, 交给欺压我的人。
122 求你作你仆人的保证人, 确保我的好处; 不要容傲慢人欺压我。
123 因盼望你的救恩和你公义的应许, 我的眼睛都昏花了。
124 求你按着你的慈爱待你的仆人, 把你的律例教导我。
125 我是你的仆人, 求你赐我悟性, 使我可以明白你的法度。
126 现在是耶和华行动的时候; 因为人都违犯了你的律法。
127 因此我爱你的命令, 胜过金子, 甚至胜过精金。
128 在一切事上, 你所有的训词我都视为正直; 我恨恶一切虚谎的道。
129 你的法度奇妙, 所以我必遵守你的法度,
130 你的话一解开, 就发出亮光, 使愚人有悟性。
131 我张口喘气, 因为我切慕你的命令。
132 求你转向我, 恩待我; 像你素常对待那些爱你名的人那样。
133 求你用你的话引导我的脚步, 不容什么罪孽辖制我。
134 求你救赎我脱离人的欺压, 好让我谨守你的训词。
135 求你用你的脸光照你的仆人, 把你的律例教导我。
136 我的眼泪像河水涌流, 因为人都不谨守你的律法。
137 耶和华啊! 你是公义的, 你的判词也是正直的。
138 你以公义和至诚, 命定了你的法度。
139 我心中迫切如同火烧, 因为我的敌人忘记了你的话。
140 你的话语十分精炼, 因此你的仆人喜爱你的话语。
141 我虽然微小, 被人藐视, 我却没有忘记你的训词。
142 你的公义是永远的公义, 你的律法是可信可靠的。
143 我遭遇患难和困苦, 但你的命令仍是我欢喜的。
144 你的法度永远是公义的, 求你赐我悟性, 好让我存活。
145 耶和华啊! 我一心呼求你, 求你应允我; 我必遵守你的律例。
146 我向你呼求, 求你救我; 我必谨守你的法度。
147 天还未亮我就呼求救助, 我所仰望的就是你的话。
148 我整夜睁开眼睛, 为要默想你的话语。
149 耶和华啊! 求你照着你的慈爱垂听我的声音, 求你按着你的公正使我存活。
150 追求奸恶的人临近了, 他们远离你的律法。
151 耶和华啊! 你和我十分接近, 你的一切命令都是可信可靠的。
152 我从你的法度早已知道, 这些法度是你立定, 存到永远的。
153 求你察看我的苦难, 搭救我; 因为我没有忘记你的律法。
154 求你为我的案件申辩, 救赎我; 按着你的应许使我存活。
155 救恩远离恶人, 因为他们不寻求你的律例。
156 耶和华啊! 你的怜悯浩大; 求你照着你的公正使我存活。
157 逼迫我的和敌挡我的很多, 但我没有偏离你的法度。
158 我看见诡诈的人就讨厌, 因为他们不遵守你的话语。
159 你看我多么爱你的训词; 耶和华啊! 求你按着你的慈爱使我存活。
160 你的话的总纲就是真理, 你一切公义的典章要存到永远。
161 领袖们无缘无故迫害我, 我的心却畏惧你的话。
162 我因你的话语欢喜, 像得了许多战利品的人一样。
163 虚伪是我憎恨厌恶的, 你的律法却是我所爱的。
164 我因你公义的典章, 一天七次赞美你。
165 喜爱你律法的必有丰盛的平安, 什么都不能绊倒他们。
166 耶和华啊! 我要等候你的救恩, 我要遵行你的命令。
167 我的心谨守你的法度, 这些法度是我热爱的。
168 我谨守你的训词和法度, 因我所行的一切都在你面前。
169 耶和华啊! 愿我的呼求达到你面前; 求你照着你的话赐我悟性。
170 愿我的恳求达到你面前; 求你照着你的应许拯救我。
171 愿我的嘴唇涌出赞美的话, 因为你把你的律例教导了我。
172 愿我的舌头歌唱你的话语, 因为你的一切命令都是公义的。
173 愿你的手帮助我, 因为我选择了你的训词。
174 耶和华啊! 我渴慕你的救恩, 我喜欢你的律法。
175 求你容我活着, 可以赞美你; 愿你的典章帮助我。
176 我像亡羊走迷了路; 求你寻找你的仆人, 因为我没有忘记你的命令。